1.7.In beroep heeft eiseres het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Door de intrekking van haar oude verblijfsvergunning per 1 maart 2019 en de ingangsdatum van haar nieuwe verblijfsvergunning per 7 maart 2019, heeft eiseres een verblijfsgat en daar kan zij zich niet in vinden. De rechtbank zal hierna eerst de beroepsgrond bespreken die ziet op de zorgvuldigheid van de besluitvormingsprocedure en vervolgens de beroepsgrond die ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 1 maart 2019. Ten slotte zal de rechtbank ingaan op de vraag of verweerder op grond van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van het bestreden besluit.
(on)zorgvuldigheid besluitvormingsprocedure
2. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte niet over het primaire besluit heeft geïnformeerd en haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar zienswijze te geven, terwijl dit wel gebruikelijk is en is voorgeschreven in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, de rechtbank begrijpt artikel 4:8 van de Awb). Als verweerder wel conform de gebruikelijke en voorgeschreven werkwijze zou hebben gehandeld, dan had eiseres op dat moment kunnen aangegeven dat haar relatie pas op een later moment is beëindigd. Ook had zij verweerder kunnen laten weten dat zij het doel van de verblijfsvergunning wilde wijzigen en had verweerder kunnen volstaan met een wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning in plaats van een intrekking met terugwerkende kracht. Er is volgens eiseres geen enkele reden de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 1 maart 2019 in te trekken waardoor zij een verblijfgat heeft van zes dagen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, gebaseerd op het meldingsformulier van referent van 24 februari 2019 waarin hij aangeeft dat de relatie per 1 maart 2019 is beëindigd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb, nu verweerder een besluit heeft genomen dat eiseres niet heeft aangevraagd, dat steunt op gegevens over feiten en belangen die haar betreffen en die niet door haar zijn verstrekt en zij naar verwachting bedenkingen heeft tegen dat besluit. Verweerder had eiseres daarom de gelegenheid moeten bieden haar zienswijze naar voren te brengen, voordat hij het primaire besluit nam. Het door verweerder op de zitting ingenomen standpunt dat eiseres en referent het erover eens zijn dat niet meer werd voldaan aan het verblijfdoel en daarom niet om een zienswijze is gevraagd, volgt de rechtbank niet. Het is juist dat eiseres en referent het met elkaar eens zijn dat de relatie is verbroken, maar eiseres is het niet eens met de door referent genoemde einddatum van de relatie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het door eiseres ingediende meldingsformulier van 6 maart 2019 waarin zij aangeeft dat de wijziging zal plaatsvinden met ingang van 28 april 2019. Omdat verweerder ten onrechte geen zienswijze aan eiseres heeft gevraagd is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiseres door het niet vragen van een zienswijze niet in haar belangen is geschaad. Zij heeft immers in het bezwaarschrift en het beroepschrift alsnog haar zienswijze naar voren kunnen brengen. Het betoog van eiseres, onder verwijzing naar twee andere zaken, dat het verweerders vaste praktijk is dat normaliter bij wijziging van een verblijfsdoel niet wordt ingetrokken volgt de rechtbank niet omdat verweerder dit betwist en eiseres dit onvoldoende heeft onderbouwd. Niet is gebleken dat verweerder in een situatie zoals deze, waarbij een concrete einddatum van de relatie door referent is gegeven, afziet van intrekking met terugwerkende kracht. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
Intrekking van de verblijfsvergunning
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat door eiseres niet langer wordt voldaan aan het verblijfsdoel van de ingetrokken verblijfsvergunning, omdat de relatie met referent verbroken is. In geschil is het moment waarop de relatie is verbroken en daarmee het moment waarop niet langer werd voldaan aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. Het gaat hier om een belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking van de verblijfsvergunning is voldaan. Verweerder mag de verblijfsvergunning intrekken als niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
5. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per
1 maart 2019 ingetrokken, omdat hij een meldingsformulier van referent heeft ontvangen waaruit blijkt dat de relatie tussen hem en eiseres per 1 maart 2019 is verbroken. Vanaf die datum voldoet eiseres dan ook niet meer aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Eiseres heeft volgens verweerder niet aangetoond dat niet van deze datum kan worden uitgegaan.
6. Eiseres betwist dat de relatie met referent op 1 maart 2019 is beëindigd. Uit het door eiseres ingediende meldingsformulier blijkt dat zij een latere datum met betrekking tot de wijziging van haar verblijfsvergunning heeft vermeld. Verder overlegt eiseres een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) waaruit blijkt dat zij op 16 april 2019 is ingeschreven op een ander adres. Dit betekent volgens haar dat zij tot deze datum met referent heeft samengewoond. Uit de melding van referent kan volgens eiseres mogelijk worden afgeleid dat zij op dat moment in ieder geval volgens hem wel in het proces tot beëindiging van de relatie zaten, maar hieruit kan niet zonder nader onderzoek worden afgeleid dat de beëindiging van de relatie op dat moment ook definitief was. Ten slotte wijst eiseres erop dat dat deze handelwijze van verweerder ertoe leidt dat referent het volledig in eigen handen heeft de verblijfsvergunning van zijn (ex)partner met de door referent gewenste datum te laten intrekken en daarmee illegaal verblijf te laten ontstaan. Dit werkt het ongewenst effect van misbruik, al dan niet uit wraakgevoelens, in de hand.
7. De rechtbank stelt allereerst met partijen vast dat het in het algemeen lastig is om een concrete datum vast te stellen waarop een relatie is geëindigd, omdat hier meestal een proces aan vooraf gaat. Het moment waarop de relatie tussen twee personen definitief is geëindigd, kan daarom per persoon verschillen. De vraag is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat per 1 maart 2019 niet langer werd voldaan aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder een meldingsformulier van 24 februari 2019 van referent heeft ontvangen waarin hij aangeeft dat de relatie per 1 maart 2019 is verbroken. Op grond van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat niet langer werd voldaan aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De omstandigheid dat eiseres pas per 16 april 2019 is uitgeschreven van het adres van referent, maakt het voorgaande niet anders. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is de inschrijving van een vreemdeling in de BRP op een adres niet leidend voor de vraag wanneer een relatie is verbroken.Dat de inschrijving niet leidend is, volgt ook uit de omstandigheid dat de brief van verweerder van 11 maart 2019, die verweerder heeft gestuurd naar het BRP adres van eiseres en referent, retour is gekomen omdat eiseres daar niet meer zou wonen. Daar komt bij dat er indicaties zijn dat de relatie zelfs voor 1 maart 2019 is beëindigd. Zo blijkt uit de door eiseres overgelegde WhatsApp-berichten dat tussen eiseres en referent in de periode van
8 februari 2019 tot 5 maart 2019 geen communicatie via WhatsApp heeft plaatsgevonden. Daarnaast vindt de rechtbank het opvallend dat referent op het meldingsformulier van
24 februari 2019 aangeeft dat de relatie vijf dagen later eindigt. Terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de beëindiging van relaties niet op deze manier gepland wordt. Bij het voorgaande neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiseres geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de melding van referent onjuist is, achterhaald is en/of anders zou moeten worden geïnterpreteerd. Eiseres heeft dus geen tegenbewijs overgelegd dat afbreuk doet aan het standpunt van verweerder dat de relatie tussen eiseres en referent is verbroken en dat per 1 maart 2019 niet langer werd voldaan aan de beperking waaronder aan haar een verblijfsvergunning was verleend. Het betoog van eiseres dat de handelwijze van verweerder ongewenst misbruik in de hand werkt, volgt de rechtbank niet. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige bewijspositie waarin eiseres verkeert, is het voor haar niet onmogelijk om aan te tonen dat de relatie feitelijk langer voortduurde. Eiseres had bewijs kunnen overleggen van vormen van digitale communicatie, bijvoorbeeld van chatgesprekken of (sms)berichten. Verklaringen van referent of andere personen, zoals familieleden of vrienden, over de relatie tussen eiseres en referent hadden ook gebruikt kunnen worden als onderbouwing. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte met terugwerkende kracht per 1 maart 2019 heeft ingetrokken slaagt daarom niet.
Bijzondere omstandigheden
9. Eiseres stelt dat verweerder heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden moeten zijn om van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien. Hierbij is van belang dat, anders dan in de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 november 2017, binnen de door verweerder gehanteerde termijn van vier weken door eiseres is gemeld dat haar referent is gewijzigd en dat slechts sprake is van een klein verschil in interpretatie met betrekking tot de beëindiging van de relatie. Verder geldt dat als eiseres tijdig was geïnformeerd zij de wijzigingsaanvraag al eerder had kunnen doen, zodat geen verblijfsgat zou ontstaan. Eiseres wijst er ook op dat zij haar opgebouwde verblijfsrechten verliest als gevolg van het verblijfsgat, waardoor zij opnieuw moet beginnen met het opbouwen daarvan. Zij komt daarom later in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie. Dit is volgens eiseres volstrekt onevenredig in verhouding met de in het beleid te dienen doelen.