ECLI:NL:RBDHA:2020:13240
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdverklaring in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 oktober 2020, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van de opposant. De opposant had verzet aangetekend tegen deze onbevoegdverklaring, die voortkwam uit een brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 augustus 2019, waarin werd meegedeeld dat de overdracht van de opposant aan Italië was opgeschort. De rechtbank oordeelde dat deze brief geen appellabel besluit was en dat de juridische hoedanigheid van de opposant niet was veranderd door de opschorting van de overdracht.
Tijdens de zitting op 9 december 2020 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank volgde hem niet in zijn argumenten. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet had aangetoond dat er sprake was van vergelijkbare gevallen met andere Dublinclaimanten die wel in de nationale asielprocedure waren opgenomen. Bovendien werd vastgesteld dat de opposant al de mogelijkheid had gehad om de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit aan de onafhankelijke rechter voor te leggen.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 7 oktober 2020 in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.