ECLI:NL:RBDHA:2020:13412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en ziekengelddoorbetalingssanctie in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 november 2020, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die als fraudespecialist werkzaam was bij Achmea Interne Diensten N.V., was sinds 6 januari 2017 arbeidsongeschikt en had een ZW-uitkering ontvangen na beëindiging van zijn dienstverband. Het primaire besluit van 14 augustus 2018 kende hem een WIA-uitkering toe met ingang van 21 september 2018, maar het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 5 maart 2019.

De rechtbank behandelt de vraag of de ingangsdatum van de WIA-uitkering correct is vastgesteld en of er een ziekengelddoorbetalingssanctie aan de ex-werkgever opgelegd had moeten worden. Eiser betoogt dat de ex-werkgever ten onrechte geen sanctie is opgelegd, omdat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts terecht heeft geconcludeerd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is en dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Hierdoor was er geen grond voor het opleggen van een sanctie aan de ex-werkgever.

De rechtbank stelt vast dat de ex-werkgever na afloop van de wachttijd geen ziekengelddoorbetalingssanctie meer kan worden opgelegd, en dat de ingangsdatum van de WIA-uitkering correct is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.H. Buiting),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Achmea Interne Diensten N.V., gevestigd te Zeist,
(gemachtigde: L.J.Y. Hoeneveld-Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 21 september 2018 eiser een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij besluit van 5 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
2.1.
Eiser is werkzaam geweest als fraudespecialist bij Achmea Interne Diensten N.V. (hierna: de ex-werkgever). Eiser is op 6 januari 2017 voor dit werk uitgevallen. Na beëindiging van het dienstverband per 1 april 2017 (en in stand houding van deze einddatum van de arbeidsovereenkomst na juridische procedures) is eiser in aanmerking gebracht met een ZW-uitkering. De ex-werkgever is eigenrisicodrager voor de ZW.
2.2.
Met een aanvraag van 3 juli 2018 heeft eiser verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Eiser is door een verzekeringsarts op 13 augustus 2018 op het spreekuur gezien. Daarnaast heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht. De verzekeringsarts heeft op 14 augustus 2018 een rapport opgemaakt van zijn bevindingen. In dit rapport staat onder meer dat er geen voor arbeid benutbare mogelijkheden zijn door ziekte of gebrek. De verzekeringsarts concludeert dat eiser nog steeds volledig arbeidsongeschikt is te achten en daardoor kan aan de ex-werkgever, ongeacht of de ex-werkgever eiser nu wel of niet adequaat behandeld heeft, geen sanctie worden opgelegd. De volledige arbeidsongeschiktheid valt immers niet te repareren, aldus de verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts is eiser doorlopend arbeidsongeschikt vanaf 6 januari 2017.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per einde wachttijd vastgesteld op 80-100% en hem met ingang van 21 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Verweerder heeft voornoemd rapport van de verzekeringsarts hieraan ten grondslag gelegd.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij tevens op het standpunt dat sprake is van samengesteld verzuim en dat op goede gronden geen verlenging van de ziekengeldbetalingsverplichting aan de ex-werkgever is opgelegd.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vindt dat de ingangsdatum van de WIA-uitkering onjuist is, omdat verweerder ten onrechte geen ziekengelddoorbetalings-sanctie aan de ex-werkgever heeft opgelegd. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiser voldoet aan één van uitzonderingscriteria zoals neergelegd in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Verweerder had het re-integratieverslag gelet hierop niet akkoord mogen bevinden, maar dat verslag inhoudelijk moeten beoordelen. Als verweerder dat had gedaan dan had verweerder gezien dat er niets aan de re-integratie is gedaan. Dat er niets meer te repareren valt, klopt niet. Dat zou alleen zo zijn in een IVA-situatie en dat is niet het geval. Indien het opleggen van een sanctie aan de ex-werkgever niet meer mogelijk is, dan moet eiser in ieder geval gecompenseerd worden voor de schade die hij lijdt als gevolg van het eerder toekennen van de WIA-uitkering aan eiser.
3.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Daarom ziet verweerder geen aanleiding zijn standpunt te herzien. Ter aanvulling merkt verweerder op dat eventuele tekortkomingen in de re-integratie een rol (gaan) spelen als er bij de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering arbeidsmogelijkheden blijken te zijn, die niet zijn benoemd door de bedrijfsarts. Die arbeidsmogelijkheden waren, gelet op het rapport van de verzekeringsarts, al geruime tijd voor de WIA-beoordeling niet meer aanwezig.
3.3.
De ex-werkgever heeft een zienswijze ingebracht. De ex-werkgever stelt zich – onder verwijzing naar een rapport van medisch adviseur en verzekeringsarts Khoe van
27 augustus 2020 – op het standpunt dat de conclusies van verweerder juist zijn.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 23 van de Wet WIA geldt een wachttijd van 104 weken voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een WIA-uitkering.
4.2.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv bij de aanvraag voor een WIA-uitkering of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.3.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die zijn verricht door een werkgever en werknemer. [1] Ook in de Werkwijzer Poortwachter heeft het Uwv de toetsing van re-integratie-inspanningen nader uitgewerkt. [2]
4.4.
Indien de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van zijn re-integratieverplichtingen kan herstellen. Het hier bedoelde tijdvak is ten hoogste 52 weken.
4.5.
In artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA - voor zover in dit geding van belang - is bepaald dat het Uwv de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid van artikel 25 van de Wet WIA uiterlijk zes weken voor het einde van de wachttijd geeft.
4.6.
Op grond van artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA - voor zover in dit geding van belang - vindt de verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid van artikel 25 van de Wet WIA niet plaats indien het Uwv de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor afloop van de wachttijd.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat aan de ex-werkgever op grond van het bepaalde in artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA na afloop van de zogenoemde wachttijd geen ziekengeldoorbetalingssanctie meer kan worden opgelegd. [3] Omdat eiser vergoeding heeft gevorderd van de schade die volgens hem het gevolg is van het niet beoordelen van het re-integratieverslag en het niet opleggen van een ziekengelddoorbetalingssanctie aan de ex-werkgever, heeft hij belang bij een beoordeling of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ingangsdatum van de uitkering juist is vastgesteld omdat er geen sanctie meer aan de ex-werkgever kon worden opgelegd.
5.2
De vraag die daarmee samenhangt en die de rechtbank eerst zal beantwoorden is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij eiser sprake is van een uitzonderingscategorie, zoals neergelegd in artikel 2 van het Schattingsbesluit en eiser uitsluitend op verzekeringsgeneeskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is.
5.3.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit zijn benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid alleen dan niet aanwezig als sprake is van één van de in dat vijfde lid, onder a tot en met d, genoemde situaties. Niet in geschil is dat de situaties, genoemd onder a tot en met c, in het geval van eiser op de datum in geding niet aan de orde waren. In geschil is het criterium onder d, te weten de situatie waarin betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
5.4.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het eigen onderzoek en de dossierstukken geconcludeerd dat aan dit criterium is voldaan. Volgens de verzekeringsarts is het functioneren zodanig verstoord dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verzekeringsarts onder meer gesteld dat eiser volledig (dag en nacht) in beslag is genomen door de problematiek. Eiser komt niet tot nauwelijks toe aan sociaal functioneren. De problematiek is allesoverheersend en hij kan daar geen enkele afstand van nemen. Dat maakt ook dat het richten op (andere) arbeid momenteel niet mogelijk is.
5.5.
De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens, waaronder de informatie van huisarts Barnhoorn van 28 juni 2017, psycholoog Pronk van 22 augustus 2017 en
16 oktober 2017 en huisarts Van der Zalm van 23 oktober 2017, in samenhang bezien met de anamnese uit het rapport van 14 augustus 2018 en het standpunt van eiser dat zijn gezondheidssituatie in de periode in geding alsmaar is verslechterd, voldoende grondslag voor de conclusie van de verzekeringsarts(en) dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel, 2, vijfde lid van het Schattingsbesluit. Dat betekent dat de vraag die in overweging 5.2 is gesteld met ja kan worden beantwoord.
5.6.
Nu op medische gronden van volledige arbeidsongeschiktheid is gebleken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat het re-integratieverslag niet inhoudelijk beoordeeld hoefde te worden. Verweerder hanteert bij de beoordeling van re-integratie-inspanningen de Werkwijzer Poortwachter. Daarin staat (in 11.3) vermeld wat een verzekeringsarts doet indien een bedrijfsarts bij het Actueel oordeel (in eisers situatie de beoordeling van 6 juni 2018) een re-integratie-belemmerend advies geeft. In zo’n situatie roept de verzekeringsarts de werknemer weliswaar op ter toetsing van het re-integratieverslag, echter indien de verzekeringsarts bij zijn eigen onderzoek tot de conclusie komt dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft (dus op uitsluitend verzekeringsgeneeskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is conform de uitzonderingscriteria genoemd in artikel 2 van het Schattingsbesluit) wordt het re-integratieverslag akkoord bevonden en doet de verzekeringsarts meteen een beoordeling in het kader van de Wet WIA. Verweerder heeft het re-integratieverslag dus op juiste gronden akkoord bevonden en daarvoor was geen inhoudelijke beoordeling vereist.
5.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat verweerder geen ziekengelddoorbetalings-sanctie aan de ex-werkgever kon opleggen. Ingevolge artikel 25 van de Wet WIA kan zo’n sanctie immers alleen worden opgelegd indien de re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld en de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratieverplichtingen kan herstellen. Het betoog van eiser dat alleen geen re-integratie mogelijk is bij volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid houdt geen stand. Hetzelfde geldt voor zijn redenering dat een werkgever er altijd belang bij zou hebben de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in stand te houden, zodat daarmee geen ziekengelddoorbetalingssanctie kan worden opgelegd. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers situatie en hem daar serieus in neemt, kan zijn beleving van de situatie met zijn ex-werkgever en de frustraties die eiser ervaart in de contacten met de ex-werkgever niet beslissend zijn bij de beantwoording van de vraag of in dit stadium aan de ex-werkgever een ziekengelddoorbetalingssanctie kan worden opgelegd. Uitsluitend het wettelijk kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en de Poortwachterstoets kunnen daartoe een grondslag vormen.
5.8.
Aan eisers verzoek om schadevergoeding komt de rechtbank niet toe, omdat de rechtbank niet is gebleken dat de ex-werkgever ten onrechte geen ziekengelddoorbetalingsverplichting is opgelegd. De ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is dan ook juist vastgesteld.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
3.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:298.