Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 31 juli 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw1. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening2 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat er
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die voor verweerder aanleiding dienen te zijn om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser stelt tot slot dat hij moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare asielzoeker, voor wie verweerder aanvullende garanties moet vragen aan de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan verweerder in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vc3 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich te trekken. Er wordt gebruik gemaakt van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of in het geval dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij uitspraak van 19 december 20184 heeft de Afdeling5 geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook in recentere uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.6 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
6. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM7 of artikel 4 van het Handvest8. Uit de door eiser genoemde vragen9 van het EHRM10 aan de Italiaanse autoriteiten volgt evenmin dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierbij betrekt de rechtbank de analyse van verweerder ter zitting dat deze vragen betrekking hebben op de nieuwe wetgeving in Italië en dat deze wetgeving de voorzieningen in Italië juist zal verbeteren voor Dublinclaimanten en kwetsbare asielzoekers. De rechtbank ziet in deze uitspraak dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Eiser betoogt dat uit zijn eigen ervaringen in Italië – dat hij gescheiden werd van zijn partner en kind en dat hij het slachtoffer is geworden van
3 Vreemdelingencirculaire 2000.
5 Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
7 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9 Zaaknummer 46595/19, M.T. tegen Nederland.
10 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
een racistische aanval – blijkt dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Vooropgesteld wordt dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Bovendien ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten niet zouden kunnen of willen helpen. De stelling van eiser dat hij eerder tijdens zijn verblijf in Italië tevergeefs aangifte bij de politie heeft gedaan, is evenmin onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat de Italiaanse autoriteiten met het fictieve claimakkoord hebben gegarandeerd de behandeling van de aanvraag van eiser overeenkomstig de verdragsverplichtingen in behandeling zullen nemen.
7. Verweerder heeft eiser terecht niet als bijzonder kwetsbare vreemdeling in de zin van het arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel11 aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op dat gebied bijzondere behoeftes heeft. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder aanvullende individuele garanties geen adequate zorg- of opvangvoorzieningen zal krijgen in Italië.
8. Nu ook niet is gebleken van (andere) bijzondere, individuele omstandigheden, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.