In deze zaak heeft verzoekster, een Marokkaanse vrouw, op 11 november 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel 'familie en gezin'. Deze aanvraag werd op 11 december 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de beslissing op bezwaar in Nederland kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren, wat op 14 december 2020 is gebeurd. Verzoekster en haar minderjarige dochter stonden op het punt om op 16 december 2020 naar Frankrijk te worden uitgezet.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder het feit dat verzoekster in het bezit is van een Schengenvisum en eerder asiel heeft aangevraagd in Nederland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet als gezinslid van haar partner kan worden aangemerkt, omdat zij niet getrouwd zijn. Echter, verzoekster heeft recentelijk een ongehuwdverklaring ontvangen, wat haar kansen op een verblijfsvergunning kan beïnvloeden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vrees van verzoekster om bij terugkeer naar Marokko in de gevangenis te belanden niet in de belangenafweging is meegenomen door verweerder.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-.