ECLI:NL:RBDHA:2020:14333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
NL20.459 en NL20.460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen tot verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zijn eisers, vertegenwoordigd door mr. A.J. van der Werff-Dost, in beroep gegaan tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door S.J.M. Leijtens. De zaak betreft de beroepen die eisers hebben ingediend omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke is gebleven en dat de beroepen kennelijk gegrond zijn. De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen een termijn van zestien weken moet beslissen op de aanvragen van eisers. Dit is in overeenstemming met het beleid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die een termijn van zestien weken passend acht voor zorgvuldige besluitvorming. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens zijn eisers in het gelijk gesteld wat betreft de proceskosten, waarvoor een vergoeding van € 262,50 is toegekend. De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2020, maar niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.459 en NL20.460
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [Eiser 1](V-nummer: [V-nummer] ),
[Eiser 2](V-nummer: [V-nummer] ), hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: S.J.M. Leijtens)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvragen van eisers. In zijn verweerschrift van 28 januari 2020 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder op 23 oktober 2019 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
De beroepen zijn kennelijk gegrond. Omdat verweerder nog geen (nieuwe) besluiten heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen
omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, lid 3, Awb). In zijn verweerschrift zegt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers wijst verweerder erop dat hij geen concrete termijn kan geven, waarbinnen hij op de aanvragen van eisers kan beslissen. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eisers. Verweerder verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het eerste gehoor van eisers binnen acht weken na verzending van de uitspraak plaatsvindt. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van 2 april 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1. Verweerder stelt voorts dat een ‘standaard’ dwangsom op overschrijding van de termijn van € 100,- per dag onevenredig is en verzoekt de rechtbank dit bedrag te verlagen.
6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaken nog niet de kans hebben gehad om hun asielaanvragen te onderbouwen. Het is daarom nog niet duidelijk of de aanvragen van eisers in de Algemene Asielprocedure (AA-procedure) of de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) zullen worden behandeld.
7. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zestien weken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2020,2 waarin de ABRvS een termijn van zestien weken - gelet op het zogenoemde 8+8 wekenmodel, waarbij verweerder voor het houden van een eerste gehoor een termijn van acht weken hanteert en vervolgens binnen acht weken een besluit neemt - passend acht. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat deze termijn ruimte aan verweerder geeft om na het eerste gehoor zorgvuldig onderzoek te doen en tevens verzekert dat de vreemdeling op de voorgeschreven wijze een zienswijze kan indienen. Ook acht de ABRvS van belang dat dit model de vreemdeling zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft wanneer hij een besluit kan verwachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een andere termijn op te leggen en bepaalt de beslistermijn op zestien weken.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lager bedrag toe te kennen, zoals door verweerder is verzocht. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020.3
In overeenstemming met het beleid voor vreemdelingenzaken, dat door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) per 25 maart 2020 is gewijzigd, wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. De staatssecretaris moet
wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen.4
9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak de eerste gehoren af te nemen en binnen acht weken na de eerste gehoren de besluiten op de aanvragen te nemen, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
4 ABRvS 3 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3934).
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
26 augustus 2020

Documentcode: [documentnummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven