ECLI:NL:RBDHA:2020:14789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
NL20.14409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft verklaard dat hij op 18-jarige leeftijd afstand heeft genomen van de islam en 16 jaar later zich heeft bekeerd tot het christendom. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke proces van bekering en dat zijn verklaringen over de redenen voor zijn bekering te algemeen zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de problemen die eiser heeft ondervonden bij zijn werkgever, waar hij financiële fraude heeft geconstateerd, niet los kunnen worden gezien van zijn bekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk wordt vervolgd vanwege zijn geloofsovertuiging. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is bekendgemaakt op 31 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14409
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en hij is geboren op [1984] .
Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Hij is geboren als moslim. Naarmate hij zich verdiepte in de islam, kreeg hij steeds meer twijfels. Zijn leven werd beperkt door de vele regels die hem werden opgelegd. Op 18-jarige leeftijd heeft hij afstand genomen van de islam. Eiser heeft zich 16 jaar later bekeerd tot het christendom, nadat hij in Italië in aanraking kwam met het katholicisme, maar dat beviel hem niet. Eiser is vervolgens door een gesprek in Iran met een Armeense vrouw in aanraking gekomen met het protestantisme. Eiser heeft verder problemen ondervonden bij de verzekeringsmaatschappij waar hij werkte, nadat hij financiële fraude had geconstateerd. Hij had een rapport opgesteld waarover hij met de directeur [directeur] ( [directeur] ) in gesprek ging. [directeur] bleek rapportages over eiser te hebben waarin staat dat eiser is bekeerd. Eiser moest een formulier ondertekenen dat hij zich niet meer bezig zou houden met zijn nieuwe geloof, of [directeur] zou de rapporten openbaar maken. [directeur] heeft tegen eiser gezegd dat hij eiser niet meer met rust
zal laten. Eiser vreest dat [directeur] een zaak tegen hem aanspant. [directeur] is volgens eiser een agent van de Iraanse overheid. Eiser vreest gezocht te worden door de Iraanse autoriteiten. Eiser heeft verder in Nederland activiteiten bij de kerk ontplooid.

Standpunt verweerder

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Bekering tot het christendom;
3. Gestelde problemen wegens de geconstateerde fraude.
4. Verweerder heeft relevant 1 geloofwaardig geacht. Hij heeft de relevante elementen 2 en 3 niet geloofwaardig geacht. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
5. Verweerder stelt zich over relevant element 2 samengevat op het standpunt dat eisers verklaringen over zijn bekering oppervlakkig en onpersoonlijk zijn. Hij heeft geen inzicht gegeven in zijn persoonlijke proces van bekering. Eiser heeft niet overtuigend verklaard waarom hij, als gevolg van de erfenis van zijn moeder, afstand heeft genomen van de islam. Hij heeft geen inzicht gegeven in de zoektocht naar de manier waarop hij dichter bij God is gekomen. Het is verder onduidelijk waarom eiser in het openbaar in Iran met een vreemde Armeense vrouw zou spreken over de leegte die hij voelt en dat hij geen religie heeft. Eisers verklaringen over dit gesprek zijn vaag en summier. Over wat eiser aanspreekt in het christendom en hoe zijn leven veranderd is, blijft hij steken in algemeenheden.
6. Verweerder overweegt over relevant element 3 samengevat als volgt. Het is bevreemdingwekkend dat eiser met [directeur] zou spreken over de geschiedenis van Europa, Maarten Luther en zijn visie over de macht van de katholieke kerk. Eiser had immers eerder verklaard dat [directeur] iedereen in de gaten hield. Eiser heeft verder niet onderbouwd of geconcretiseerd dat hij wordt gezocht door de autoriteiten. Een collega zou hebben gezegd dat “ze” op zoek zijn naar eiser, maar eiser weet niet wie “ze” zijn. Omdat eisers bekering niet geloofwaardig is bevonden, is het ongeloofwaardig dat eiser een onderwerp als het christendom tegen iemand van de veiligheidsdienst zou aankaarten. De bekering en de problemen naar aanleiding van de fraude zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, daarom slaagt de stelling dat deze los van elkaar moeten worden beoordeeld volgens verweerder niet.
7. Volgens verweerder komt uit het gehoor niet het beeld naar voren dat er gehaast te werk is gegaan. Eiser heeft aan het einde van het gehoor niet aangegeven dat hij ontevreden was en/of niet alles kon vertellen. Hij moest wel geholpen worden door de hoormedewerker om duidelijke antwoorden te geven op relevante onderwerpen. Er wordt in de correcties en aanvullingen geen ander beeld geschetst dan het beeld dat uit het nader gehoor naar voren komt. Hieruit blijkt niet dat eiser meer wilde vertellen. De gemachtigde was bij het gehoor aanwezig, zij heeft aan het eind van het gehoor niet aangegeven dat eiser nog niet was uitgesproken.

Het gehoor

8. Eiser heeft aangevoerd dat hij tijdens het gehoor onvoldoende de kans heeft gehad om zijn asielrelaas volledig naar voren te brengen. Hij is tijdens het gehoor een paar keer onderbroken. De hoormedewerker wist dat eiser moeite had met antwoorden. Vanwege de gezagsverhouding en culturele achtergrond kon eiser niet kenbaar maken dat hij niet alles kon vertellen. Uit de correcties en aanvullingen blijkt hoeveel zinnen niet in het verslag van het gehoor zijn opgenomen, en dat het gehoor dus gehaast is gedaan. Eiser ging er van uit dat als er vragen waren over zijn relaas, die aan hem gesteld zouden worden. Eiser begreep verder uit de mimiek van de hoormedewerker dat hij voldoende had verklaard. Omdat eiser niet is gevraagd meer te vertellen kan hem niet tegengeworpen worden dat hij weinig heeft verklaard. Verweerder had eiser nogmaals dienen te horen, nu eiser maar een kort tijdsbestek had om over zijn leven vanaf zijn jeugd te vertellen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verder naar voren gebracht dat het niet zorgvuldig is dat het voornemen al klaarlag voordat zij de correcties en aanvulling en de zienswijze had ingediend. Daaruit blijkt dat verweerder die correcties en aanvullingen, anders dan hij stelt, niet bij de beoordeling heeft betrokken.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan eiser om in het gehoor zijn asielrelaas zo volledig mogelijk naar voren te brengen. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser hiertoe onvoldoende in de gelegenheid is gesteld. Als eiser van mening was dat hij tijdens het gehoor is afgekapt en/of onderbroken werd, lag het op zijn weg, of op de weg van de gemachtigde die tijdens het gehoor aanwezig was, om hiervan in het gehoor of zelfs in de correcties en aanvullingen melding te maken. Dat de gemachtigde van eiser dit niet heeft gedaan omdat zij de ervaring heeft dat dit niet wordt gewaardeerd door de gehoormedewerker, is hiervoor geen afdoende verklaring. Dat er een concept van het voornemen klaar lag, voordat eiser de correcties en aanvullingen en de zienswijze na toegekende uitstel van verweerder had ingediend, is geen reden om aan te nemen dat verweerder die correcties en aanvullingen niet bij zijn beoordeling heeft betrokken en de beoordeling onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.

De afvalligheid

10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de nadruk legt op de erfenisverdeling als aanleiding voor het afstappen van de islam. Hij geeft alleen aan dat de oneerlijke verdeling van de erfenis voor hem de druppel was. Het ging hem met name om de ongelijkheid binnen de islam. Eiser heeft uitgebreid verteld over zijn twijfels voor de islam. Verweerder verwijst ten onrechte naar eisers moeder die nog streng gelovig is. De situatie van eisers moeder kan niet vergeleken worden met de situatie van eiser. Verweerder stelt ten onrechte dat eisers vader de regels van de islam volgde. Eisers vader is ongelovig, maar in een islamitische maatschappij leert men zich staande te houden. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder in strijd handelt met zijn beleid. Zo stelt verweerder dat eiser in de correcties en aanvullingen niet meer of dieper inzicht heeft gegeven in de redenen waarom hij de islam heeft verlaten. Dit terwijl op er dezelfde pagina in het bestreden besluit wordt vermeld dat verweerder er geen waarde aan hecht en dat het zelfs afbreuk doet aan het relaas, door een en ander pas in de correcties en aanvullingen aan te voeren.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen alleen in het algemeen kritiek heeft geuit op de ongelijke positie tussen mannen en vrouwen binnen de islam. Verweerder heeft zich niet ten onrechte
op het standpunt gesteld dat eiser daarmee nog niet inzichtelijk heeft gemaakt welk proces hij zelf heeft doorgemaakt om zich af te keren van zijn geloof en welke diepgewortelde innerlijke overtuiging daaraan ten grondslag ligt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 juli 20191. Verweerder heeft ook niet ten onrechte overwogen dat de punten die eiser naar voren heeft gebracht niet zo zeer de kern van het geloof raken, maar eerder zien op de leefregels in de islam. Verweerder trekt niet in twijfel dat eiser sinds zijn 18e geen praktiserend islamiet meer is. Verweerder heeft een onderscheid kunnen maken tussen het niet praktiseren van het geloof en de afvalligheid en daarbij niet ten onrechte overwogen dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij als afvallige moet worden aangemerkt. De rechtbank volgt niet eisers stelling dat verweerder in strijd heeft gehandeld met zijn beleid. Wat in de correcties en aanvullingen naar voren is gebracht is immers meegenomen in de beoordeling. Deze beroepsgrond slaagt niet.

De bekering

12. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder de bekering ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft uitgelegd dat het christendom een zaadje was dat steeds meer water kreeg. De Armeense vrouw met wie eiser sprak informeerde eiser over de stromingen binnen het Christendom. Dat eiser eerst geen andere stromingen kende is niet vreemd. Ten onrechte wordt verwacht dat eiser meer kennis heeft over religie dan de gemiddelde Nederlander. Eiser heeft het gesprek met de vrouw later zelf als evangelisatie beschouwd. Dat evangeliseren in Iran verboden is, betekent niet dat dit niet gebeurt. Het voornemen en het bestreden besluit zijn tegenstrijdig, nu verweerder stelt dat eiser zijn collega’s niet evangeliseerde terwijl verweerder dit wel als zijn manier van evangelisatie beschouwt. Eiser heeft om zijn bekering te onderbouwen verklaringen overgelegd van pastoor [getuige 1] van de [Kerk] , van [getuige 2] van de Protestantse kerk en van [getuige 3] van PKN [plaats] . Hij heeft verder een rapport van stichting Gave van 30 juli 2020 overgelegd. Eiser zal in Iran zijn nieuwe religie niet meer kunnen verbergen nu hij bijbellessen heeft gevolgd en hij begrijpt hoe belangrijk het is om zijn geloofsovertuiging kenbaar te maken aan anderen.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Het is vaste rechtspraak2 dat het ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw aan een vreemdeling is om zijn gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken. Het is niet aan verweerder om die motieven en dat proces van bekering door middel van doorvragen aan het licht te brengen. Gelet op het feit dat eiser afkomstig is uit Iran, waar een bekering tot een andere dan de in dat land gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk niet acceptabel is, geldt voor eiser dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording van vragen over de motieven voor en het proces van bekering.
14. Eiser is in het nader gehoor bevraagd over zijn proces van bekering. Aan eiser is gevraagd wat hem zo aanspreekt in het christendom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet afdoende heeft verklaard waarom andere religies voor hem niet volstaan. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser blijft steken in algemeenheden en dat eiser
2 Uitspraak van de ABRvS van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:888)
weinig inzicht heeft gegeven in de manier waarop hij dichter bij God kon komen en wat zijn belevenis hierbij was. Over het gesprek met de Armeense vrouw in Iran is de rechtbank van oordeel dat verweerder het opmerkelijk heeft kunnen achten dat eiser met een vreemde vrouw zou spreken over de leegte die hij voelt en dat hij geen religie heeft. Dat eiser tot aan het gesprek met de Armeense vrouw niet van het protestantisme had gehoord is eveneens niet ten onrechte opmerkelijk geacht, eiser had zich immers verdiept in het katholicisme.
Omdat de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, is er geen grond voor het oordeel dat eiser bij terugkeer naar Iran in de uitoefening van zijn geloofsovertuiging wordt belemmerd.
15. Over de in beroep ingebrachte verklaringen overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de Werkinstructie 2019/18 (WI) dient verweerder de ingebrachte informatie van derden altijd mee te wegen in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid. Aan verklaringen waarin een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de bekering zal in de regel een beperkt gewicht worden toegekend. Aan verklaringen vanuit een eigen waarneming geschreven zal meer waarde gehecht worden. Als de verklaringen van derden, waaronder die van Stichting Gave, volgens verweerder geen nieuwe inzichten bieden en/of enkel een andere weging geven van de verklaringen die de vreemdeling tegenover verweerder heeft afgelegd, dient verweerder te motiveren om welke reden deze verklaringen geen nieuwe inzichten bieden en/of niet van toegevoegde waarde zijn, zo volgt uit paragraaf
4.1.4 van de WI 2019/18. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd gereageerd op de ingebrachte verklaringen. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] niet leiden tot een ander oordeel, omdat niet betwist wordt dat eiser de kerk in Nederland bezoekt en eiser heeft deelgenomen aan een Bijbelstudie. Overigens heeft verweerder het opmerkelijk mogen vinden dat [getuige 3] schrijft dat eisers geloof is geworteld in een lange traditie, nu eiser zelf heeft verklaard (pas) in 2018 daadwerkelijk te zijn bekeerd. Over het rapport van Stichting Gave heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het opmerkelijk is dat hij volgens Stichting Gave heeft miskend dat de bekering als passief moet worden aangemerkt. Weliswaar zegt Stichting Gave dat sprake is van een passieve bekering met actieve elementen, maar de gemachtigde heeft ter zitting naar voren gebracht dat er geen sprake is van een volledig passieve bekering, en dat er eerder sprake is van een actieve bekering met passieve elementen. Verweerder hoefde daarom bij zijn beoordeling niet uit te gaan van een passieve bekering, daarvan is immers geen sprake. Het is ook niet gebleken dat verweerder gelet op WI 2019/18 een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Anders dan Stichting Gave in het rapport vermeldt, heeft verweerder toegelicht dat hij een interne bekeringscoördinator heeft geraadpleegd om eisers relaas over zijn bekering te toetsen. Het rapport van Stichting Gave leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

De fraude

16. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder de fraude ten onrechte niet los van de bekering toetst. Verweerder blijft ten onrechte stellen dat het niet zou kunnen of mogen om films over Maarten Luther op de nationale kanalen te laten afspelen.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaring over de gestelde fraude niet geloofwaardig heeft hoeven achten, omdat de bekering van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft terecht overwogen dat de bekering en de uit de fraude voortvloeiende problemen, gelet op wat eiser daarover zelf heeft verklaard,
samenhang vertonen. Los daarvan heeft verweerder de problemen naar aanleiding van de fraude getoetst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de problemen naar aanleiding van de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers stelling dat hij er van overtuigd is dat Hooshmandrad een zaak tegen hem heeft aangespannen, is niet nader onderbouwd. De stelling dat Hooshmandrad vanuit de Iraanse overheid bij het verzekeringsbedrijf werkte is ook niet aannemelijk gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
18. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
19. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
31 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.