ECLI:NL:RBDHA:2020:14814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling zonder zicht op uitzetting en gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 27 augustus 2020 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hij stelt dat hij sinds zijn detentie op 23 augustus 2020 niet is gehoord door verweerder en dat zijn uitzetting niet is geëffectueerd. Verweerder stelt echter dat voor detentie op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet zicht op uitzetting geen vereiste is en dat er gedurende de asielprocedure geen uitzettingshandelingen plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, aangezien verweerder niet gehouden is om uitzettingshandelingen te verrichten.

Daarnaast voert eiser aan dat zijn gezondheid is verslechterd sinds zijn detentie, met name door zijn diabetes en de omstandigheden in het detentiecentrum. Verweerder betwist dat eiser detentieongeschikt is en stelt dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser detentieongeschikt is en dat de medische zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18212
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 augustus 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en is geboren op [1993] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 september 2020 (in de zaak NL20.16175) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering. Daarbij merkt eiser op dat hij sinds 23 augustus 2020 in bewaring is gesteld en tot op heden, 15 oktober 2020, zijn uitzetting niet is geëffectueerd. Daarnaast heeft verweerder na de vorige uitspraak van deze rechtbank eiser niet gesproken en heeft verweerder niet gerappelleerd.
5. Verweerder stelt dat voor detentie op artikel 59b, van de Vw, zicht op uitzetting geen vereiste is en dat er gedurende de asielprocedure geen uitzettingshandelingen plaatsvinden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de beschikbare stukken blijkt dat verweerder op 22 september 2020 heeft beslist op eisers (opvolgende) te asielaanvraag. Verder blijkt dat eiser hiertegen beroep heeft ingesteld en heeft verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het beroep. Verweerder heeft op 29 oktober 2020 deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, verzocht het beroep en voorlopige voorziening naar voren te halen en met spoed te behandelen, waarna de behandeling ter zitting op 14 oktober 2020 is gepland. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 20181 volgt dat voor een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. Daaruit volgt ook dat verweerder bij een bewaring op grond van deze bepaling niet gehouden is voortvarend handelingen ter voorbereiding van de uitzetting te verrichten die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan de bespoediging van de feitelijke uitzetting. Eiser verblijft nog in bewaring op grond van artikel 59b, van de Vw, zodat verweerder niet gehouden was uitzettingshandelingen te verrichten. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Verder voert eiser aan zijn gezondheid erg achteruit is gegaan sinds zijn detentie. Eiser dient gezien zijn diabetes aangepaste voeding te krijgen en op bepaalde tijden ook altijd te kunnen eten. Volgens eiser wordt hiermee geen rekening gehouden in detentie. Eiser heeft verder gehoord dat er veel corona heerst in het detentiecentrum waar hij verblijft en hij vreest daardoor dat hij ook besmet zal raken. Gezien zijn diabetes is eiser hiervoor extra gevoelig en extra kwetsbaar. Daarnaast stelt eiser dat hij maar vijf uur per dag mag luchten en de rest van de dag in zijn cel of in een kamertje waardoor hij de hele dag slaapt, wat niet ten goede komt van zijn gezondheid. Alles bij elkaar maakt dit eiser detentieongeschikt. Volgens eiser is een lichter middel in zijn geval dan ook aangewezen.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nergens uit blijkt dat door een medicus is vastgesteld dat eiser detentieongeschikt is. Volgens verweerder blijkt juist uit de overgelegde medische informatie dat er in detentie alle aandacht en behandeling is voor eisers medische problemen. De vrees van eiser voor het coronavirus is daarbij evenmin reden om de bewaring op te heffen: er zijn aanvullende maatregelen genomen in alle detentiecentra om eenieder in detentie (gedetineerden, personeel en bezoekers) zo goed mogelijk te beschermen. Bovendien is er bij eiser een preventieve controle uitgevoerd in verband met de bestrijding van het coronavirus. Volgens verweerder is er geen aanleiding een lichter middel toe te passen.
9. Er is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is, ook niet uit de door eiser overgelegde medische informatie
.De medische zorgverlening in het detentiecentrum is (minstens) gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Uit de door eiser overgelegde medische informatie blijkt weliswaar dat eiser verschillende problemen en klachten ervaart, maar daaruit volgt niet dat de noodzakelijke medische behandeling in het detentiecentrum niet voldoet. Verweerder heeft verklaard dat het detentiecentrum aanvullende maatregelen heeft getroffen om de gezondheid van de gedetineerden te beschermen. Verder is niet gebleken dat het detentiecentrum onvoldoende is toegerust om bij een besmetting van het coronavirus adequaat te handelen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser over de detentieomstandigheden dient te klagen bij de directeur van het detentiecentrum.
10. De rechtbank moet tot slot beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de voortzetting van de inbewaringstelling. Verweerder moet bij de beoordeling van de vraag of een lichter middel moet worden toegepast ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan in zijn brief van 16 oktober 2020. Uit het voorgaande blijkt dat eiser op dit moment afdoende zorg krijgt in het detentiecentrum. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt mogen stellen dat er nu geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen. Deze beroepsgronden slagen niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.