ECLI:NL:RBDHA:2020:14858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20/2879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toegangsweigering van een Braziliaanse nationaliteit met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de weigering van toegang tot Nederland voor een Braziliaanse eiseres en haar minderjarige kinderen. De toegang werd geweigerd door de ambtenaar belast met grensbewaking op 10 december 2019, op basis van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet 2000. De eiseres, die naar Nederland kwam voor verblijf bij haar partner, kreeg op dezelfde dag een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, maar deze werd later opgeheven en zij kreeg toegang tot Nederland. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaard en het beroep tegen de toegangsweigering doorgestuurd naar de verweerder voor administratieve afhandeling.

De verweerder verklaarde het administratief beroep ongegrond, wat leidde tot het huidige beroep. Tijdens de zitting op 8 oktober 2020 werd door de gemachtigde van de eisers aangevoerd dat de weigering onterecht was, omdat de eiseres en haar partner voldoende middelen van bestaan hadden. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers geen procesbelang hadden, aangezien zij visumvrij Nederland konden inreizen en de toegangsweigering geen invloed had op hun huidige situatie. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de eisers geen belang hadden bij de procedure, en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga op 17 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1980] , van Braziliaanse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1] , geboren op [2004] en
[kind 2] , geboren op [2008] (tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

De ambtenaar belast met grensbewaking heeft bij besluit van 10 december 2019 aan eisers op grond van artikel 14 juncto artikel 6 van de Verordening (EU) Nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad, betreffende een Uniecode betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), de toegang tot Nederland geweigerd.
Eveneens op 10 december 2019 is aan eisers op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd met als plaatsaanduiding de internationale lounge van de luchthaven Schiphol.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 31 januari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:646) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaard en het beroep tegen de toegangsweigering doorgestuurd naar verweerder ter afhandeling als administratief beroep.
Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen [A] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers zijn op 10 december 2019 naar Nederland gekomen voor verblijf bij [A] , de partner van eiseres. Aan eisers is de toegang tot Nederland geweigerd en aan hen is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Diezelfde dag nog zijn de vrijheidsbeperkende maatregelen opgeheven en hebben eisers toegang tot Nederland gekregen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de verklaringen van eiseres bij de Kmar twijfel is ontstaan aan het doel en de beoogde verblijfsduur. Eiseres heeft verklaard dat zij zelf niet beschikte over voldoende middelen van bestaan. Tevens was eiseres niet in het bezit van een officiële garantverklaring. Uit het gesprek met [A] heeft verweerder in eerste instantie afgeleid dat hij niet beschikte over voldoende middelen van bestaan. Daarom heeft verweerder de toegang geweigerd. Na de weigering is alsnog een officiële garantverklaring overgelegd en is met aanvullende inkomensgegevens aangetoond dat wel werd beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eisers zijn vervolgens alsnog toegelaten. Volgens verweerder is terecht van horen in bezwaar afgezien. Nu het besluit niet onrechtmatig is, is er geen ruimte voor schadevergoeding.
3. Eisers voeren in beroep aan dat hetgeen verweerder heeft gesteld over het middelenvereiste buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met de visumcode. Eisers verwijzen hierbij naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van
10 mei 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:9257) en 20 maart 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12517). Daarnaast heeft verweerder de inkomensgegevens van
[A] die direct zijn getoond, ten onrechte als onvoldoende beschouwd. In het bijzonder tegen de achtergrond dat eisers vaker op bezoek zijn geweest en telkens zijn teruggekeerd, nimmer de vrije termijn hebben overschreden of een beroep hebben gedaan op de publieke middelen. Beoordeeld moet worden of de referent voldoende middelen heeft om garant te kunnen staan voor het richtbedrag van € 34,- per persoon per dag. Verweerder had moeten nagaan of het besluit voldeed aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Tot slot stellen eisers dat verweerder ten onrechte niet heeft gehoord.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts kan opkomen tegen een besluit indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat het belang bij deze procedure is gelegen in het feit dat eisers Nederland in de toekomst mogelijk vaker zullen bezoeken en dat zij dan wellicht opnieuw dezelfde problemen zullen ervaren, ook vanwege de toegangsweigering die in het systeem te zien zal zijn. Eisers willen daarom weten of het besluit rechtmatig is genomen.
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers - met hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd - geen belang hebben bij deze procedure. Niet in geschil is dat eisers Nederland visumvrij kunnen inreizen en dat zij op 10 december 2019 Nederland zijn ingereisd nadat is gebleken dat zij aan de voorwaarden voldeden. Dat eisers in de toekomst mogelijk opnieuw problemen zullen ervaren, ook mede vanwege de onderhavige toegangsweigering die mogelijk in het systeem te zien zal zijn, is een toekomstige onzekere gebeurtenis die geen belang oplevert. Bovendien ligt het op weg van eisers om zich in de toekomst bij onzekerheid over de vraag of zij aan de toegangsvoorwaarden voldoen, op dat moment te laten informeren. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is eveneens onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. De uitkomst van eisers beroep kan immers niet tot een voor hen gunstiger resultaat leiden. Aan een eventuele schadevergoeding kan onder voorwaarden procesbelang worden ontleend, echter nu dit niet als belang is gesteld kan daar ook geen procesbelang aan ontleend worden in dit geval. Het procesbelang ontbreekt. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 maart 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE1168).