ECLI:NL:RBDHA:2020:15088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.7883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dwangsom in asielprocedure met betrekking tot overmacht door coronamaatregelen

In deze zaak heeft eiseres op 31 maart 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag van 6 september 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Bij besluit van 27 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiseres een verblijfsvergunning verleend, maar eiseres heeft het beroep willen handhaven, omdat zij het niet eens was met de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom die aan haar was opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, maar heeft wel de hoogte van de bestuurlijke dwangsom beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de coronamaatregelen een abnormale en onvoorziene omstandigheid waren, maar dat dit niet betekende dat verweerder niet in staat was om tijdig te beslissen. De rechtbank heeft bepaald dat de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiseres moet worden betaald, omdat de termijn van 42 dagen was verstreken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de toegekende dwangsom betreft en heeft zelf in de zaak voorzien. Tevens is verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 262,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.7883
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: I. Bos).

Procesverloop

Eiseres heeft op 31 maart 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag van 6 september 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 27 juni 2020 heeft verweerder op de aanvraag beslist (het bestreden besluit) en aan eiseres een verblijfsvergunning verleend.
Bij brief van 1 juli 2020 heeft eiseres laten weten het beroep te willen handhaven.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank constateert dat niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres omdat eiseres het niet eens is met de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom die volgens eiseres is verschuldigd. Niet gebleken is dat eiseres nog een belang heeft bij het beoordelen van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak wel de vaststelling door verweerder van de hoogte van bestuurlijke dwangsom.
4. Op 24 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd. Verweerder meent dat hij over de periode van 16 maart 2020 (de datum waarop de maatregelen vanwege het coronavirus van kracht werden) tot 22 juni 2020, door overmacht niet in staat was te beslissen. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat hij geen dwangsom is verschuldigd aan eiseres.
5. Eiseres stelt gemotiveerd dat er voor verweerder geen sprake was van een overmacht situatie.
6. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis weliswaar kan worden aangemerkt als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die buiten toedoen en risicosfeer van verweerder ligt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verweerder onmogelijk was om in de hele periode - vanaf het moment dat hij in gebreke is tot 42 dagen daarna - in verband met de geldende maatregelen rondom het coronavirus op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, 1waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank sluit zich daarbij aan en bepaalt dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
7. Eiseres heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 10 maart 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 24 maart 2020 een dwangsom verbeuren. Omdat de termijn van 42 dagen nog niet was verstreken op 16 maart 2020, is deze vanwege overmacht opgeschort tot 16 mei 2020. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 24 juni 2020 een besluit heeft genomen. Dit betekent dat de termijn van 42 dagen alsnog is verstreken, namelijk op 22 juni 2020. Verweerder moet daarom de
maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiseres betalen.
8. Het beroep is dan ook kennelijk gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
9. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van|
€ 525,-, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
07 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.