Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.10726 en NL20.10728
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser](eiser) en
[eiseres](eiseres),
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarig kind:
[kind], V-nummer: [V-nummer 3] , hierna gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. V. Senczuk),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).
Bij besluiten van 14 mei 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL20.10727 en NL20.10729, plaatsgevonden op 17 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Baban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De verzoeken om voorlopige voorziening zijn op 21 juli 2020 toegewezen, in afwachting van de uitspraak van deze rechtbank en dezelfde zittingsplaats in de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730.
Dat beroep heeft de rechtbank op 14 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft partijen in de onderhavige beroepsprocedures in de gelegenheid gesteld aan te geven welke betekenis deze uitspraak daarvoor heeft.
Verder heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 oktober 2020 aan te geven of ze nog een nadere zitting wensen. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven mondeling op een zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek
gesloten. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eisers voeren aan dat het onvoldoende zorgvuldig is dat verweerder blijft volhouden dat zij moeten worden overgedragen aan Spanje, omdat verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eisers niet in behandeling heeft genomen. Eiser heeft tegen de beschikking tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel van 31 januari 2020 apart beroep ingesteld. Hij is van mening dat deze intrekking niet op de juiste wijze kenbaar is gemaakt, zodat hij tijdig beroep heeft ingediend tegen deze beschikking. Tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 14 september 2020, waarin het beroep niet- ontvankelijk is verklaard, heeft eiser hoger beroep ingesteld. Eisers verzoeken dan ook om de aanhouding van de onderhavige beroepen, totdat in hoger beroep op de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730, is beslist.
3. De rechtbank stelt vast dat de huidige beroepszaken zijn aangehouden totdat uitspraak is gedaan in de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730. Deze zaak is door deze rechtbank op 14 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op dit oordeel en gelet op wat eisers aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de beroepszaken aan te houden totdat de hogerberoepsrechter in de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730, uitspraak heeft gedaan. De verzoeken om aanhouding in de onderhavige beroepszaken wijst de rechtbank dan ook af.
4. Verder voeren eisers aan dat er sprake is geweest van een onvoldoende zorgvuldige besluitvorming. Vanwege het coronavirus konden er geen afspraken op het kantoor van de gemachtigde plaatsvinden en een beeldbelvariant is geen goede vervanging hiervan. Op
12 mei 2020 is er aan verweerder bericht dat er weer gesprekken op kantoor konden plaatsvinden en dat er op korte termijn een afspraak met eisers gepland was. Het is onzorgvuldig dat verweerder met dit redelijke verzoek geen rekening heeft gehouden, terwijl er gesteld noch gebleken sprake is van een spoedsituatie.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers op 23 april 2020 in de voorlopige zienswijze om uitstel hebben gevraagd voor het indienen van een nadere zienswijze. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek. Bij brief van 12 mei 2020 heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat het gesprek met hen aan het einde van die week plaats zou kunnen vinden op zijn kantoor door aanpassingen die op het kantoor waren gedaan en heeft daarbij impliciet wederom een verzoek om uitstel voor het indienen van een nadere zienswijze gedaan. Bij brief van 14 mei 2020 heeft verweerder het eerste verzoek om uitstel afgewezen