ECLI:NL:RBDHA:2020:15172
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument op basis van EU-recht en afhankelijkheidsrelatie met kinderen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsdocument aan eiser, die een Spaanse verblijfsvergunning heeft. Eiser, die in 2007 vanuit Marokko naar Spanje is gereisd, heeft een verblijfsvergunning voor langdurig verblijf in Spanje tot 1 augustus 2022. Hij is getrouwd en heeft vijf kinderen, allen met de Nederlandse nationaliteit. De twee jongste kinderen, een tweeling, hebben ernstige medische aandoeningen en hebben levenslange intensieve medische behandeling nodig. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), stellende dat een weigering van verblijf zou leiden tot een gedwongen vertrek van zijn kinderen uit de EU.
De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn gezin ten minste drie maanden aaneengesloten in Spanje heeft gewoond, en dat de kinderen niet gedwongen zullen worden de EU te verlaten, aangezien eiser rechtmatig verblijf heeft in Spanje. De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen niet in het geding zijn, omdat zij in Spanje kunnen blijven. De rechtbank wijst erop dat de afwijzing van het verblijfsdocument niet in strijd is met het arrest Chavez-Vilchez e.a., omdat de kinderen niet gedwongen worden de EU te verlaten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.