ECLI:NL:RBDHA:2020:15194
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf en verzoek om vrijstelling griffierecht in het kader van nareis asiel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van gezinshereniging. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk kon maken met officiële identificerende documenten. Eiseres had weliswaar indicatieve documenten overgelegd, zoals een schoolpas en een UNHCR-document, maar deze werden door verweerder niet als substantieel bewijs aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.
Eiseres had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank overwoog dat eiseres geen griffierecht verschuldigd was. Tijdens de zitting op 15 oktober 2020 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de verweerder ook een gemachtigde had. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek, omdat eiseres geen bewijsnood had aangetoond en er geen officiële documenten waren overgelegd die de familierechtelijke relatie met de referent onderbouwden.
De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat het beginsel van 'equality of arms' was geschonden, omdat zij geen contra-expertise kon laten uitvoeren. De rechtbank stelde vast dat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om ander relevant bewijs te leveren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv.