ECLI:NL:RBDHA:2020:15207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20-21192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.H.K. van Middelkoop, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 12 november 2020. De bewaring was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser.

Tijdens de zitting op 21 december 2020 heeft de eiser, bijgestaan door mr. W. Blaauw, zijn bezwaren tegen de bewaring toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring door de eiser niet zijn betwist. De verweerder heeft ter zitting de c-grond van artikel 59b laten vallen, maar handhaafde de b-grond. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, omdat de eiser in het kader van een terugkeerprocedure was geplaatst en er voldoende gronden waren om aan te nemen dat hij de asielaanvraag had ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te verijdelen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewaring op de juiste gronden was opgelegd en dat het beroep van de eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 december 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21192
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W. Blaauw, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw A. Bisha. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (de b-grond). Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (de c-grond).
Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring op de verkeerde grondslag is gestoeld vanaf het moment dat zijn asielaanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond op 8 december 2020. Eiser stelt dat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw niet meer kan worden gehandhaafd omdat verweerder al heeft beslist op zijn asielaanvraag. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 15 oktober 2019.3 Daarnaast stelt eiser dat de c-grond van artikel 59b hier ook niet van toepassing is, omdat niet aan de cumulatieve vereisten is voldaan.
4. Verweerder laat ter zitting de c-grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw vallen, maar stelt zich op het standpunt dat de maatregel terecht op grond van de b-grond van artikel 59b Vw is opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ingevolge artikel 5.1c, tweede lid van de Vb is de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, aanwezig, indien door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van de Vb, voordoen.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 oktober 20164 volgt dat een asielzoeker op de b-grond in bewaring kan worden gesteld als er voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid zijn om de maatregel te kunnen dragen. Met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Aangezien de gronden van de maatregel van bewaring door eiser niet zijn betwist en deze de maatregel kunnen dragen, volgt hieruit dat het risico op onttrekking deugdelijk gemotiveerd is in het besluit. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bewaring in dit perspectief nog steeds noodzakelijk moet worden geacht, omdat eiser in beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag nog nieuwe informatie of asielmotieven kan aanvoeren, zodat niet zonder meer
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
blijkt dat na de beslissing op zijn asielaanvraag alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens zijn verkregen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.