ECLI:NL:RBDHA:2020:1761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
NL20.2902 en NL20.1903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en afhankelijkheid van zorg in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiseres, die een asielaanvraag had ingediend. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling was genomen omdat Letland verantwoordelijk werd geacht voor haar aanvraag. Eiseres heeft echter ernstige psychische problemen en is afhankelijk van de zorg van haar zoon en een vriendin in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ten onrechte had gesteld dat eiseres niet afhankelijk was van haar zoon. De rechtbank benadrukte dat artikel 16 van de Dublinverordening breder moet worden geïnterpreteerd dan alleen essentiële mantelzorg. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de aanvraag van eiseres in behandeling moest worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.1902 (beroep) en NL20.1903 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

[persoonsnummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er op ziet dat zij niet wordt overgedragen totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft de zaken behandeld op de zitting van 18 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Niemer, als waarnemer van haar gemachtigde. Ook is verschenen [de persoon] , de zoon van eiseres. Als tolk is verschenen G. de Vries. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1961.
Voorgaande procedure
2. Eiseres heeft al eerder een asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 19 september 2019 om dezelfde reden niet in behandeling genomen. Op grond van de Dublinverordening [1] is toen vastgesteld dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2019 ongegrond verklaard. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak bevestigd op 13 november 2019. [3]
Huidige aanvraag
3. Op 22 december 2019 heeft eiseres een opvolgende aanvraag ingediend. Daaraan heeft zij een brief van haar psychiater dr. J.P. Kemperman van 19 november 2019 ten grondslag gelegd. Hierin vermeldt de psychiater dat eiseres afhankelijk is van haar steunsysteem in Nederland: haar zoon en een vriendin. Verder heeft eiseres een verklaring van haar zoon in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening overgelegd, alsmede een uitnodiging voor de start van een (groeps)behandeling bij een psychloog en door drie behandelaars van eiseres ingevulde formulieren ten behoeve van een onderzoek door Bureau Medische Advisering (BMA). Uit deze formulieren komt naar voren dat eiseres sinds 26 september 2019 wordt behandeld door dr. Kemperman voor psychotische klachten, zeer waarschijnlijk in het kader van complexe PTSS en dat nog niet bekend is wanneer behandeling wordt afgerond. Deze behandeling wordt overgenomen door psychiater dr. G. Nissink van I-Psy en zal volgens laatstgenoemde zeker een jaar zal duren. Verder staat eiseres sinds 28 augustus 2019 onder behandeling van haar huisarts voor onrust, hallucinaties, en psychotische stoornis bij PTSS.
4. Op 20 januari 2020 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden. Omdat het niet goed ging met eiseres tijdens en na het gehoor is in overleg met de medisch coördinator, het COA en de gemachtigde van eiseres besloten dat zij met een taxi werd opgehaald, zou zij naar haar zoon in Amsterdam zijn gebracht en is zij tijdelijk vrijgesteld van de meldplicht.
Bestreden besluit
5. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 19 september 2019, overwogen dat uit de overgelegde stukken weliswaar blijkt dat eiseres wordt verzorgd door haar zoon en een vriendin voor wat betreft de inname van medicatie, het voldoende eten en drinken en de overige algemene dagelijkse levensbehoeften, maar dat nog altijd niet is gebleken dat eiseres
uitsluitendafhankelijk is van haar zoon in Nederland. Ook heeft zij zichzelf blijkbaar staande kunnen houden zonder hem in de twee jaren voordat zij naar Nederland kwam. Uit het besluit blijkt dat verweerder het BMA niet om advies heeft gevraagd.
Standpunt eiseres
6. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening. Zij stelt afhankelijk te zijn van de hulp van haar zoon in Nederland. Zij overlegt onder meer een e-mail van haar psychiater van 27 januari 2020, waarin wordt bevestigd dat de zorg en aandacht die eiseres van haar zoon krijgt, niet kan verwacht worden van een vreemde, en dat hierbij de vertrouwensband en het spreken van de taal essentieel zijn. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats [4] stelt eiseres zich op het standpunt dat artikel 16 van de Dublinverordening breder kan worden uitgelegd dan slechts essentiële mantelzorg. Voor wat betreft de twee jaar die zij voorafgaand aan haar inreis in Nederland zonder haar zoon heeft doorgebracht licht eiseres toe dat zij in deze periode door de Iraanse autoriteiten is gedetineerd, gemarteld, mishandeld en verkracht en dat zij daarom sinds ongeveer twee maanden na haar aankomst in Nederland met PTSS-klachten kampt. Tijdens haar verblijf in Iran was eiseres dus nog niet afhankelijk van haar zoon.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Zij overweegt daartoe als volgt.
8.1
Anders dan ten tijde van de uitspraak op het vorige beroep van eiseres, volgt uit de verklaringen van haar psychiater die in deze procedure zijn overgelegd dat eiseres afhankelijk is van de mantelzorg die haar steunsysteem in Nederland – haar zoon en een goede vriendin – biedt. Verweerders verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2019 kan hem daarom in zoverre niet baten.
8.2
Verder is de uitleg die verweerder in deze zaak geeft aan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening naar het oordeel van de rechtbank te strikt. Uit het regelgevend kader [5] volgt niet dat
exclusieveafhankelijkheid een doorslaggevend criterium is. Zij verwijst in dit verband naar haar eerdergenoemde uitspraak van 15 januari 2020. [6] Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening ziet bijvoorbeeld ook op situaties waarin personen afhankelijk zijn van de hulp van hun familieleden vanwege een zwangerschap, een pasgeboren kind of een hoge leeftijd. Dat duidt op een breder begrip van hulp en ondersteuning dan alleen essentiële (mantel)zorg voor het welslagen van een medische behandeling. Uit artikel 11, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening volgt verder dat, ingeval van gebrek aan objectief bewijs, situaties van afhankelijkheid ook aannemelijk kunnen worden op grond van slechts door de betrokkene zelf verstrekte inlichtingen. Het eigen beleid van verweerder ondersteunt een dergelijke beperkte toets overigens ook niet.
8.3
Op de zitting is, in aanvulling op de gronden van beroep, door eiseres en haar zoon onbetwist toegelicht op welke wijze de zorg concreet wordt ingevuld. De zoon zorgt voor eiseres met alle zaken in het dagelijks leven: het innemen van medicijnen, het voldoende eten en drinken, het doen van boodschappen en haar meenemen naar afspraken. De zoon van eiseres kan dit niet 100% van de tijd doen en daarom helpt ook een vriendin van eiseres. Verder is toegelicht dat eiseres heel angstig, wantrouwend en bang is en zich alleen enigszins rustig en veilig voelt bij haar zoon.
8.4
Verweerder heeft de stelling van eiseres over hoe en waar zij het trauma heeft opgelopen niet betwist. Verweerders motivering in het bestreden besluit, dat eiseres zich in de twee jaar voor haar aankomst in Nederland blijkbaar staande heeft kunnen houden zonder haar zoon, heeft hierdoor geen betekenis meer.
8.5
De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019 [7] gaat, gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank hier niet op. Bovendien is, anders dan in die zaak, hier met (objectieve) stukken en verklaringen concreet gemaakt op welke wijze de zoon de zorg voor eiseres invult en dit wordt door verweerder ook niet betwist. Verder was eiseres pas na aankomst in Nederland ingestort en voor die tijd dus nog niet afhankelijk van haar zoon. Ook daarin verschilt deze zaak met die van de zaak die tot de Afdelingsuitspraak heeft geleid.
8.6
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat eiseres voldoende heeft onderbouwd dat zij vanwege haar medische problematiek afhankelijk is van haar zoon in Nederland, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat naast haar zoon af en toe ook een vriendin de zorg voor eiseres op zich neemt, zoals verweerder ter zitting heeft overwogen, staat hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat artikel 16 van de Dublinverordening een bindend verantwoordelijkheidscriterium is en niet een discretionaire bevoegdheid waarbij aan verweerder ruime beleidsvrijheid toekomt, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij bepaalt dat verweerder de aanvraag van eiseres in behandeling moet nemen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
10. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak NL20.1902
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat dat verweerder de aanvraag van eiseres in behandeling moet nemen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde het bestreden besluit;
in de zaak NL20.1903
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Procedurenummer 201907703/1 /V3.
4.Uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:294.
5.Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening; artikel 11, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsverordening (EC) 1560/2003; paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie voetnoot 3.