ECLI:NL:RBDHA:2020:3315
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake dwangsom verhuur woning aan toeristen
Op 9 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een verhuurster van woningen, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Deze besluiten hielden in dat verzoekster moest stoppen met de bedrijfsmatige verhuur van haar woningen aan toeristen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-. Verzoekster stelde dat er sprake was van spoedeisend belang vanwege het verlies van inkomsten door de verhuur aan toeristen, vooral in het licht van de coronamaatregelen die haar financiële situatie zouden verergeren.
De voorzieningenrechter overwoog dat financiële belangen op zichzelf niet snel aanleiding geven tot het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een onomkeerbare situatie. In dit geval waren de aangevoerde omstandigheden van verzoekster voornamelijk van financiële aard en niet voldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegend financieel belang was dat een spoedige beslissing rechtvaardigde.
Daarnaast werd er gekeken naar de rechtmatigheid van de primaire besluiten. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd bevestigd dat vakantieverhuur in strijd is met de Huisvestingswet. Verzoekster had geen concrete argumenten aangedragen die de geconstateerde overtreding in twijfel trokken. Daarom werd geconcludeerd dat de primaire besluiten niet evident onrechtmatig waren.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. G.A. Verhoeven. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.