ECLI:NL:RBDHA:2020:3421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag voor medewerkers van volkenrechtelijke organisaties en terugvordering onterecht ontvangen bedragen

Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, werkzaam bij de volkenrechtelijke organisatie Special Tribunal for Lebanon (STL), in beroep ging tegen de herziening van haar recht op kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet als verzekerde voor de Nederlandse volksverzekeringen kon worden aangemerkt, omdat het STL een eigen sociaal verzekeringsstelsel heeft. Eiseres had ten onrechte kinderbijslag ontvangen, die met terugwerkende kracht moest worden teruggevorderd. De rechtbank stelde vast dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke gevolgen voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de kinderbijslag en de terugvordering rechtmatig waren, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.J. Janssens),
en

Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op kinderbijslag van eiseres ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) herzien vanaf het derde kwartaal van 2011.
Bij besluit van 8 oktober 2018 (primaire besluit II) heeft verweerder een bedrag van
€ 6.990,50 aan kinderbijslag van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
A.M.R. Zeevaarder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is vanaf 14 juni 2011 werkzaam voor de volkenrechtelijke organisatie Special Tribunal for Lebanon (hierna: STL). Deze werkgever draagt voor eiseres geen premies af voor de volksverzekeringen.
2. Bij separate besluiten van 8 oktober 2018 heeft verweerder het recht op kinderbijslag van eiseres herzien vanaf het derde kwartaal van 2011 en de kinderbijslag die eiseres sindsdien ten onrechte heeft ontvangen (€ 6.990,50) van haar teruggevorderd. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en zijn standpunt gehandhaafd in het bestreden besluit.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergeven – het volgende aan. Voor de beoordeling of eiseres als werknemer van het STL gerechtigd is voor de AKW moet worden vastgesteld dat eiseres deel uitmaakte van de staf van het STL en zal voorts moeten worden beoordeeld of zij door het STL sociaal verzekerd is op een wijze die gelijk is aan het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. Verweerder heeft niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Daarnaast is het terugvorderen met terugwerkende kracht in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Van eiseres mag niet verwacht worden dat zij door wisseling van haar dienstbetrekking haar recht op kinderbijslag verloor en zij is daar door geen enkele instantie op gewezen. Op basis van de beschikbare gegevens die de Belastingdienst aan verweerder verstrekt op grond van artikel 2 van het Convenant (het Convenant) tussen verweerder en de Belastingdienst had verweerder kunnen afleiden dat eiseres was vrijgesteld voor sociale premies.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. In artikel 1.1, onder g van de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland 2010 [1] (hierna: de Aanwijzing) is het STL aangewezen als volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999. In de toelichting (gepubliceerd in Staatscourant 2010, 8131) staat onder meer het volgende:
“[…]
Wanneer de volkenrechtelijke organisatie over een eigen regeling inzake sociale zekerheid beschikt, dan zijn degenen die in dienst zijn van die organisatie en op wie dat stelsel van toepassing is, in principe niet verzekerd op grond van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel.
Voor de volksverzekeringen is deze uitzonderingsbepaling opgenomen in het eerste lid van artikel 14 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.
De volkenrechtelijke organisaties om welke het hier gaat, worden door de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken, aangewezen. Deze bevoegdheid is neergelegd in het tweede lid van beide besluiten.
De lijst met volkenrechtelijke organisaties die over een eigen stelsel inzake sociale zekerheid beschikken, wordt, in verband met enkele mutaties, geactualiseerd.
[…]
Nieuw zijn het Special Tribunal for Lebanon en het Special Court for Sierra Leone, die in 2009 respectievelijk in 2006 hun werkzaamheden in Nederland zijn begonnen. De overige aanpassingen die in de lijst zijn aangebracht, zijn van technische aard.
De inhoud van deze regeling is een neerslag van datgene wat tussen Nederland en elk van de volkenrechtelijke organisaties afzonderlijk, op het terrein van de sociale zekerheid in de zetelovereenkomsten is vastgelegd. Het belang er van ligt dan ook vooral op het informatieve vlak voor de uitvoeringsorganen.”
Voor het overige is de relevante regelgeving opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
6.1
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2018. In geschil is of verweerder eiseres gedurende de periode in geding terecht niet als verzekerde voor de AKW heeft aangemerkt.
6.2
De rechtbank stelt vast dat het STL een eigen sociaal verzekeringsstelsel voor onder andere haar ‘staff’-medewerkers heeft ingevoerd en dat dit stelsel ertoe heeft geleid dat het STL vanaf 3 juni 2010 door de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken is aangewezen als volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999. In artikel 14, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is bepaald dat niet verzekerd is op grond van de volksverzekeringen de persoon die in dienst is van de in de Aanwijzing vermelde volkenrechtelijke organisaties en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is.
6.3
Eiseres was in de periode in geding werkzaam als administratief assistent bij het STL. Ter zitting heeft eiseres erkend dat de functie van eiseres een ‘staff’-functie is als bedoeld in artikel 32 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het STL. Dit betekent dat op eiseres de regeling inzake sociale zekerheid van het STL van toepassing is. Anders dan eiseres betoogt, kon verweerder er vanuit gaan dat het sociale verzekeringsstelsel van het STL vergelijkbaar is met het Nederlandse stelsel. Het STL behoort vanaf 3 juni 2010 immers tot de volkenrechtelijke organisaties genoemd in de Aanwijzing. Dit betekent dat de Nederlandse regering het sociaal verzekeringsstelsel van het STL vanaf die datum heeft aangemerkt als een stelsel vergelijkbaar met het Nederlandse stelsel. Naar aanleiding van hetgeen eiseres ter zitting heeft aangevoerd hierover wordt nog opgemerkt, zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen in zijn uitspraak van 6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3863) dat het enkele feit, dat het sociale verzekeringsstelsel van een volkenrechtelijke organisatie op onderdelen wellicht een minder vergaande dekking kent dan het Nederlandse stelsel, onverlet laat dat sprake kan zijn van een vergelijkbare dekking.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van artikel 14, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is uitgesloten van de verplichte verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen.
7. Omdat eiseres niet als verzekerde is aan te merken en dus ten onrechte kinderbijslag heeft ontvangen, was verweerder krachtens artikel 14a, eerste lid, van de AKW gehouden het besluit tot toekenning van kinderbijslag te herzien, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. Verweerder heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het verlagen of intrekken met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078), waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
8. De rechtbank is van oordeel – in lijn met zijn eerdere uitspraken, bijvoorbeeld die van 9 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2800) – dat het door verweerder ter zake gevoerde beleid aangemerkt dient te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet al haar verplichtingen is nagekomen en dat zij had kunnen onderkennen dat de kinderbijslag haar ten onrechte werd verstrekt. Eiseres heeft immers niet voldaan aan haar verplichting om haar dienstbetrekking bij het STL bij verweerder te melden, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk had moeten en kunnen zijn dat het recht op kinderbijslag daarvan afhankelijk was. Zij betaalt sinds zij werkzaam is voor het STL geen belasting meer in Nederland, draagt geen premies voor de volksverzekeringen meer af, ontvangt van het STL een vergoeding voor de verzorging van haar kind, kan geen zorgverzekering afsluiten en kan geen hypotheekrenteaftrek meer krijgen. Voorts heeft verweerder in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht verwezen naar de website van het STL, waarop expliciet staat vermeld:
“Please be advised that if you are currently insured under the Dutch Social Security system, you will be excluded from this system as a staff member of the Special Tribunal for Lebanon. You will consequently be insured under the tribunal’s system.”Dat verweerder op grond van het Convenant met de Belastingdienst op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat eiseres geen sociale premies afdroeg, leidt niet tot een ander oordeel. Het ontslaat eiseres immers niet van haar informatieplicht aan verweerder. Om deze reden heeft verweerder op grond van artikel 14a, eerste lid, van de AKW en de beleidsregel terecht het recht op kinderbijslag herzien met volledige terugwerkende kracht.
10. Verweerder is op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Slechts in geval van dringende redenen is verweerder ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:812) slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Dat eiseres – zoals zij ter zitting heeft toegelicht – spanning ervaart door het bestreden besluit en zich misleid voelt, levert geen dringende reden op om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
11. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2020 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de AKW is een ingezetene verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
Ingevolge artikel 6, derde lid van de AKW kan bij of krachten algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
Ingevolge artikel 6a, aanhef en onder c van de AKW wordt, zo nodig in afwijking van artikel 6 van de AKW en de daarop rustende bepalingen, niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Ingevolge artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de AKW is verweerder gehouden, indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag of indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 14a, tweede lid kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 14, eerste lid van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (het Besluit) is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is, tenzij hij:
a. in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking; of
b. een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangt.
Ingevolge artikel 14, tweede lid van het Besluit worden de volkenrechtelijke organisaties bedoeld in het eerste lid, door Onze ministers, in overeenstemming met onze Minister van Buitenlandse Zaken aangewezen.
In artikel 1.1, onder g van de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland 2015 (deze Regeling heeft de versie van 2010 vervangen) is het STL aangewezen als volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid van het Besluit.
Artikel 32 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het STL (hierna: het Verdrag) luidt als volgt:
“If the social security system of the Tribunal offers coverage comparable to the coverage under the legislation of the host State, the Tribunal and the judges, the Prosecutor, the Deputy Prosecutor, the Registrar, the Head of the Defence Office and staff to whom the aforementioned scheme applies shall be exempt from social security provisions of the host State. Consequently, they shall not be covered against the risks described in the social security provisions of the host State. This exemption applies to them, unless they take up gainful activity in the host State.”

Voetnoten

1.Deze regeling is inmiddels vervangen door de versie van 2015.