6.4Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van artikel 14, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is uitgesloten van de verplichte verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen.
7. Omdat eiseres niet als verzekerde is aan te merken en dus ten onrechte kinderbijslag heeft ontvangen, was verweerder krachtens artikel 14a, eerste lid, van de AKW gehouden het besluit tot toekenning van kinderbijslag te herzien, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. Verweerder heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het verlagen of intrekken met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078), waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
8. De rechtbank is van oordeel – in lijn met zijn eerdere uitspraken, bijvoorbeeld die van 9 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2800) – dat het door verweerder ter zake gevoerde beleid aangemerkt dient te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. 9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet al haar verplichtingen is nagekomen en dat zij had kunnen onderkennen dat de kinderbijslag haar ten onrechte werd verstrekt. Eiseres heeft immers niet voldaan aan haar verplichting om haar dienstbetrekking bij het STL bij verweerder te melden, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk had moeten en kunnen zijn dat het recht op kinderbijslag daarvan afhankelijk was. Zij betaalt sinds zij werkzaam is voor het STL geen belasting meer in Nederland, draagt geen premies voor de volksverzekeringen meer af, ontvangt van het STL een vergoeding voor de verzorging van haar kind, kan geen zorgverzekering afsluiten en kan geen hypotheekrenteaftrek meer krijgen. Voorts heeft verweerder in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht verwezen naar de website van het STL, waarop expliciet staat vermeld:
“Please be advised that if you are currently insured under the Dutch Social Security system, you will be excluded from this system as a staff member of the Special Tribunal for Lebanon. You will consequently be insured under the tribunal’s system.”Dat verweerder op grond van het Convenant met de Belastingdienst op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat eiseres geen sociale premies afdroeg, leidt niet tot een ander oordeel. Het ontslaat eiseres immers niet van haar informatieplicht aan verweerder. Om deze reden heeft verweerder op grond van artikel 14a, eerste lid, van de AKW en de beleidsregel terecht het recht op kinderbijslag herzien met volledige terugwerkende kracht.
10. Verweerder is op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Slechts in geval van dringende redenen is verweerder ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:812) slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Dat eiseres – zoals zij ter zitting heeft toegelicht – spanning ervaart door het bestreden besluit en zich misleid voelt, levert geen dringende reden op om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. 11. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.