ECLI:NL:RBDHA:2020:3532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
19/5304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van medische redenen en beroep op Europees recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek. Eiser, van Iraakse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 8 november 2018 en was van mening dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico liep op ernstige schade, in strijd met artikel 3 van het EVRM, vanwege zijn medische toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft afgewezen, waarin werd gesteld dat eiser onder voorwaarden in staat was om te reizen en dat de noodzakelijke medische zorg in Irak beschikbaar was.

Eiser heeft verschillende verklaringen overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder verklaringen van familieleden en medische professionals. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg in Irak voor hem niet toegankelijk is en dat hij de kosten van de benodigde behandeling niet kan betalen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, en mr. A.W. Martens, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet in het openbaar gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/5304 (beroep)
AWB 19/4435 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 15 april 2020 uur in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Fonville)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Bicer en mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om zijn uitzetting achterwege te laten op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 8 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft eisers verzoek om een voorloge voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk Z. Hamawandi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Bicer.
De rechtbank heeft vervolgens, op verzoek van eisers gemachtigde, de behandeling van het beroep aangehouden.
Eiser heeft op 2 januari 2020 ongedateerde verklaringen overgelegd van een aantal van zijn broers en zussen. Ook heeft hij een verklaring van een internist, [internist] van 10 december 2019, overgelegd.
Op 10 januari 2020 heeft verweerder een reactie ingediend.
Eiser heeft op 13 januari 2020 een reactie ingediend en weer ongedateerde verklaringen overgelegd van een aantal van zijn broers en zussen.
Ten slotte heeft eiser op 18 februari 2020 een verklaring van de apotheek [apotheek] van 23 januari 2020 overgelegd en een verklaring van [vriend] een vriend van eiser, van 4 februari 2020 over de aanwezigheid van dat een ‘general practitioner’ op het door verweerder in het verweerschrift genoemde adres [adres] te Bagdad.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 3 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk F. Haloob. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M. van Gils.

Overwegingen

De rechtbank overweegt allereerst dat eiser aan de daarvoor geldende eisen voor vrijstelling van het griffierecht voldoet en wijst zijn verzoek daarom toe.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, heeft op 8 november 2018 deze aanvraag ingediend. Op 12 december 2018 heeft Bureau Medische Advisering (BMA) een advies over eiser uitgebracht. Vervolgens heeft BMA op 16 januari 2019 en 23 april 2019 aanvullende adviezen uitgebracht.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat uit het BMA-advies van 12 december 2018 blijkt dat eiser, onder voorwaarden, wel in staat is om te reizen. Voorts blijkt uit dit advies dat het achterwege blijven van medische behandeling, zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat de noodzakelijke medische behandeling in Irak wel aanwezig is. Eiser heeft ten slotte niet aannemelijk gemaakt dat de medische zorg in Irak voor hem niet toegankelijk is.
Eiser voert, samengevat, aan dat de voor hem noodzakelijke medische behandeling in Bagdad niet feitelijk toegankelijk is, zodat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser beroept zich daarbij op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Paposhvili tegen Belgie, van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810. Een aantal door eiser gebruikte medicijnen zijn niet beschikbaar en de door BMA genoemde huisarts is niet aanwezig op het door BMA genoemde adres in Bagdad. Ook zijn de kosten voor de medicijnen en de door eiser benodigde medische behandeling zeer hoog. Eiser stelt ten slotte dat hij geen eigen middelen heeft om dit te kunnen bekostigen, dat zijn familie in Bagdad hem ook niet financieel kan ondersteunen en dat hij zich evenmin kan verzekeren.
Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; uitspraak van 25 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:567) dient een vreemdeling aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Dus eerst als eiser dit bewijs, mede in relatie tot de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling, heeft geleverd, is het vervolgens aan verweerder om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat eiser moet aantonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in zijn land van herkomst zijn. Verder moet eiser, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of om andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken. Daarbij dient hij aannemelijk te maken dat hij niet beschikt over financiële middelen en dat er geen familieleden, sociaal netwerk of charitatieve instellingen zijn die hij kan aanspreken om hem financieel bij te staan om de (bijkomende) medische kosten of de ziektekostenverzekering te voldoen.
5.1
Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van 25 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5703) is een advies van BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verder moet verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4299), indien hij een BMA‑advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van het advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
6. Voor zover eiser stelt dat de door hem gebruikte medicijnen niet in Bagdad beschikbaar zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de overgelegde informatie van de GZA-huisarts [huisarts] van 24 december 2019 juist en actueel is. Hieruit blijkt dat de hoofddiagnose bij eiser diabetes mellitus is en dat hij insulineafhankelijk is. De nevendiagnose is hypothyreoïdie, oftewel een schildklierafwijking. Eiser gebruikt hiervoor de volgende medicijnen: Novorapid, Lantus en Levothyroxine. Ter zitting heeft hij ook verklaard dat hij het medicijn Glucagon niet dagelijks gebruikt, maar dat dit middel wel beschikbaar moet zijn voor noodsituaties.
6.1
De rechtbank stelt vast dat in het overzicht van 24 december 2019 van de GZA-huisarts de eerder in de gronden van beroep genoemde medicijnen Fesoterodine, Fluticasan-propionaat, Micanozol en Amoxicilline, die eiser voorheen gebruikte, niet worden genoemd. Fesoterodine gebruikte eiser in verband met zijn blaasklachten, maar deze klachten heeft hij, ook blijkens het meest recente overzicht van de GZA-huisarts, niet meer. Verweerder heeft er in zijn verweerschrift van 29 november 2019 ook op gewezen dat BMA blijkens het aanvullende advies van 23 april 2019 informatie heeft verkregen van de uroloog [uroloog] waaruit blijkt dat de blaasklachten van eiser niet langer werden behandeld met Fesoterodine maar met botuline-injecties. Dit middel is wel beschikbaar in Bagdad. Uit het overzicht van eisers medicatie van 28 januari 2019 blijkt ook dat eiser de daarin genoemde medicijnen Micanozol en Amoxicilline nog enkel gebruikt om kuren af te maken. Het medicijn Fluticasanpropionaat is in het overzicht van 28 januari 2019 ook niet meer genoemd. De beroepsgrond dat deze medicijnen niet in Bagdad beschikbaar zijn, bespreekt de rechtbank daarom niet omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dit nog relevant is. De enkele niet onderbouwde mededeling van zijn gemachtigde dat hij deze medicijnen nog wel gebruikt, vindt de rechtbank onvoldoende. Bovendien is niet gebleken dat het niet kunnen gebruiken van deze medicijnen zal leiden tot een medische noodsituatie.
6.2
Eiser stelt dat het medicijn Glucagon niet in de [apotheek] apotheek beschikbaar en verwijst daarbij naar een overgelegde nota met een stempel van (zo leest de rechtbank) “ [apotheek] ” van 23 januari 2020. De rechtbank overweegt dat in het brondocument behorende bij het aanvullend BMA-advies van 23 april 2019 staat dat het medicijn Glucagon wel aanwezig is in de [apotheek] Private Farmacie te Bagdad. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat eiser met de overgelegde nota van 23 januari 2020 niet heeft aangetoond dat het BMA advies van 23 april 2019 op dit punt onjuist is. Op de overgelegde nota staat enkel: “GlucaGen injection NON”. Hieruit blijkt niet welke vraag is gesteld en of dit medicijn die dag niet aanwezig was, of die week of maand niet. Ter zitting heeft eiser hier geen opheldering over kunnen gegeven. De enkele toelichting dat deze verklaring eenduidig aangeeft dat het medicijn niet beschikbaar is, volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond faalt.
7. Eiser voert verder aan dat BMA ten onrechte stelt dat een huisarts oftewel ‘general practioner’ op de [adres] te Bagdad eiser kan behandelen. Uit de overgelegde verklaring van [naam] van 4 februari 2020 blijkt dat hij er niet in geslaagd is om op dat adres een huisarts te vinden.
7.1
In het BMA-advies van 12 december 2018 is aangegeven dat de behandeling van eiser mogelijk is door een internist en/of huisarts op het adres [adres] in Bagdad. Uit het bijgevoegde brondocument van 2 december 2018 BMA11843 blijkt dat daarbij sprake is van een ‘private facility’. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde verklaring van [naam] onvoldoende concreet is om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. Onduidelijk is wie [naam] is en dus ook of hij een objectieve bron is. Ook is niet duidelijk wat hij precies heeft onderzocht, zodat aan zijn verklaring niet de waarde kan worden gegeven die eiser wenst. Daarbij komt ten slotte dat blijkens het BMA-advies behandeling van eiser mogelijk is door een internist of een huisarts, oftewel een van beiden. Eiser heeft in beroep niet betwist dat een internist wel aanwezig is op de [adres] te Bagdad, zodat die behandeling al voldoende is. Deze beroepsgrond faalt.
8. Eiser voert ook aan dat hij zijn benodigde medische behandeling in Irak niet kan betalen. Hij heeft de ingevulde verklaring omtrent zijn vermogen en inkomen voor de Raad voor de Rechtsbijstand overgelegd, waarin hij aangeeft geen inkomen dan wel vermogen in Nederland of het buitenland te hebben. Ook heeft eiser in beroep verklaringen van negen van zijn twaalf in Irak wonende broers en zussen overgelegd, waaruit blijkt dat zij hem niet financieel kunnen ondersteunen. Ten onrechte stelt verweerder volgens eiser dat hij niet heeft aangetoond zich in Irak niet te kunnen verzekeren. Eiser kan dat immers niet aantonen. Verder betwist verweerder niet dat er in Irak voor ziektekosten geen algemene verzekeringsplicht bestaat. Daarbij heeft eiser verschillende medische aandoeningen zodat het voor de hand ligt dat hij zich daarom niet zal kunnen verzekeren. De kosten van een internist zijn tussen de € 46,- en, blijkens de verklaring van [naam] van 4 februari 2020, zelfs € 60,- en 80,- per consult. Eiser gaat in Nederland gemiddeld twaalf keer per maand naar de huisarts, zodat deze kosten extreem hoog zullen zijn. Ook de maandelijkse kosten voor zijn medicatie kan hij niet zelf betalen. Uitgaande van de kostenopgave van [apotheek] Pharmacy zijn de kosten van het feitelijk insulinegebruik voor eiser € 124,79,- per maand.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van zijn medische behandeling door een arts/internist en zijn medicatie in Irak niet zal kunnen betalen, eventueel met hulp van derden.
Allereerst heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. De daartoe overgelegde verklaring voor de Raad voor de Rechtsbijstand van 6 juni 2019 ter onderbouwing van zijn onvermogen om het griffierecht te voldoen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser ook anderszins diende te onderbouwen dat hij geen vermogen meer heeft in Irak in de vorm van onroerend goed of een bankrekening. Eiser heeft immers tot 2015 zijn gehele leven in Irak gewoond en heeft in loondienst gewerkt, waardoor hij zichzelf wel kon onderhouden en hij de toenmalige medische kosten als gevolg van zijn diabetes wel kon betalen. Op geen enkele wijze is aangetoond wat met zijn toenmalige vermogen in Irak is gebeurd. De enkele stelling in beroep dat eiser nu vanwege zijn medische klachten niet in staat is om na een eventuele terugkeer naar Irak te werken, is zonder nadere medische onderbouwing onvoldoende. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat evenmin is gebleken dat eisers echtgenote en zoon, die inmiddels achttien is, bij terugkeer in Irak met werk een financiële bijdrage kunnen leveren. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij, buiten zijn familieleden, geen sociaal netwerk heeft dat het gezin in eerste instantie ook kan ondersteunen. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat de overgelegde verklaringen van de negen broers en zussen, nog los van het feit dat zij zeer summier en grotendeels gelijkluidend zijn, niet objectief zijn en ook niet zijn onderbouwd. Ten slotte is de enkele stelling dat geen algemene verzekeringsplicht geldt en eiser geen ziektekostenverzekering kan afsluiten, gelet op de in overweging 5 genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2020, eveneens onvoldoende.
Omdat niet duidelijk is welk vermogen of inkomen eiser na zijn terugkeer naar Irak tot zijn beschikking zal hebben, slaagt de beroepsgrond dat eiser de kosten van zijn medische behandeling en medicatie in Irak niet kan betalen daarom al niet. De beroepsgrond faalt.
9. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte stelt dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift. Ten onrechte heeft hij eiser daarom niet gehoord.
9.1
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Gezien het bezwaarschrift, in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was er naar het oordeel van de rechtbank op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was en heeft eiser daarom niet hoeven horen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Nu de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, en mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is gedaan op 15 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel