ECLI:NL:RBDHA:2020:4017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 6661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met procesbelang en DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, twee Eritrese kinderen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun moeder, die rechtmatig verblijf heeft in Nederland, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond en dat er geen bewijs was van de identiteit van de eisers. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang meer hadden bij de beoordeling van hun beroep, omdat zij inmiddels een nieuwe aanvraag voor een mvv-nareis hadden ingediend, waarbij DNA-onderzoek naar de biologische band tussen hen en hun moeder was aangevraagd. De rechtbank stelde vast dat het middelenvereiste niet geldt voor de afgifte van een mvv-nareis, maar dat de aanvraag van eisers als een aanvraag voor een mvv voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' was behandeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen en dat eisers niet in een materieel gunstiger positie konden komen door de beoordeling van het onderhavige beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier G.A. Verhoeven. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1]

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer 2] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ (referente) afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is referente verschenen. Als tolk was A. Solomon aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2001 respectievelijk [geboortedatum 2] 2003, de Eritrese nationaliteit te hebben en de kinderen van referente te zijn. Referente heeft sinds 25 juli 2017 rechtmatig verblijf in Nederland op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1
Op 2 augustus 2018 heeft referente onderhavige aanvraag voor verblijf met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (voor referent) ingediend ten behoeve van eisers.
1.2
Verweerder heeft bij herstelverzuimbrief van 15 november 2018 hierop gereageerd en gevraagd om in het kader van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (procedure toegang en verblijf (TEV)) diverse stukken te overleggen. Eisers hebben bij brief van 17 december 2018 aanvullende documenten overgelegd.
1.3
Bij het primaire besluit van 18 december 2018 heeft verweerder de aanvraag voor een mvv in de procedure TEV voor eisers afgewezen omdat, kortgezegd, de toestemmingsverklaring achterblijvende ouder voor beide eisers niet aan de gestelde eisen voldoet, de familierechtelijke relatie tussen referente en eisers niet is aangetoond en ook hun identiteit niet is aangetoond. Voorts concludeert verweerder onder verwijzing naar paragraaf B7/3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dat geen stukken zijn overgelegd ten aanzien van de invulling van het gezinsleven en dat daarom geen sprake is van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Tot slot concludeert verweerder dat bij gebreke van stukken niet beoordeeld kan worden of is voldaan aan het middelenvereiste.
1.4
In het bezwaarschrift van 28 februari 2018 stellen eisers – verkort weergegeven – dat alle in het bestreden besluit genoemde stukken reeds zijn overgelegd, dat het gebrek omtrent de toestemmingsverklaring en het identificerende document van de achterblijvende ouder inmiddels is opgelost en dat alle vereiste stukken thans voorhanden zijn zodat aanleiding bestaat het bezwaar gegrond te verklaren. Voorts wordt verzocht om alsnog DNA-onderzoek te doen om de familierechtelijke betrekkingen aan te tonen. Tot slot verzoeken eisers om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Daartoe is allereerst overwogen dat ook in de bewaarfase niet is aangetoond dat voldaan wordt aan het middelenvereiste en dat dit ook niet is betwist. Ook is de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie nog altijd niet aangetoond en nu reeds een andere afwijzingsgrond aanwezig is, wordt geen nader (DNA-)onderzoek aangeboden.
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren aan dat in onderhavig geval niet het middelenvereiste mag worden tegengeworpen nu het de intentie van eisers was om een aanvraag in te dienen voor een mvv-nareis zoals bedoeld in artikel 29, tweede of vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder had aan de vereisten van een mvv-nareis moeten toetsen en heeft onzorgvuldig gehandeld door hierover niet met eisers te communiceren dan wel hen te horen.
4. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep wegens het ontbreken van procesbelang. Eisers hebben op 20 augustus 2019 een nieuwe aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv-nareis. In die procedure heeft verweerder besloten over te gaan tot het verrichten van DNA-onderzoek naar de biologische band tussen eisers, referente en de gestelde biologische vader. Eisers bevinden zich thans in de opstartfase van dit onderzoek. Gelet daarop hebben eisers geen procesbelang bij de onderhavige procedure waarin zij verzoeken tot het doen verrichten van een DNA-onderzoek.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 28 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW0142), is de bestuursrechter slechts gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Evenmin kan procesbelang worden ontleend aan de wens om een vergoeding van de proceskosten die in beroep zijn gemaakt te verkrijgen, omdat daarvoor nodig zou zijn dat de rechtbank toch een oordeel geeft over het bestreden besluit en daarbij nu juist geen belang meer bestaat.
5.2
Nu namens eisers een nieuwe aanvraag voor een mvv-nareis is ingediend en verweerder in die procedure heeft besloten het gevraagde aanvullende (DNA-)onderzoek te starten, volgt daaruit dat eisers bij de beoordeling van het onderhavige beroep niet in een materieel gunstiger positie kunnen komen. Dat nog geen inwilligend besluit is genomen, zoals ter zitting is gebleken, doet daar niet aan af. In zoverre bestaat dus geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep.
5.3
De rechtbank stelt evenwel vast dat eisers in hun bezwaarschrift hebben verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet hierop hebben eisers belang bij een heroverweging van het primaire besluit, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1563).
6. De rechtbank stelt voorop dat het middelenvereiste niet geldt voor afgifte van een mvv-nareis. In geschil is echter of verweerder de aanvraag ten behoeve van eisers had moeten behandelen als een aanvraag voor een mvv-nareis, en niet als een aanvraag voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
6.1
Hoewel eisers er met juistheid op hebben gewezen dat referente eerder een aanvraag om een mvv-nareis ten behoeve van eisers heeft ingediend, welke aanvraag bij besluit van 20 februari 2018 is afgewezen, en dat in de begeleidende brief bij de onderhavige aanvraag is aangegeven dat referente eisers wil laten nareizen en is verwezen naar “eerdere procedures”, doet dit er niet aan af dat referente met de ingediende aanvraag heeft verzocht om een mvv voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ en geen asielaanvraag heeft gedaan in het kader van nareis. Dat referente bij het indienen van de aanvraag een andere intentie had, is naar het oordeel van de rechtbank niet leidend en leidt er evenmin toe dat verweerder daarnaar nader onderzoek had moeten doen. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:416) heeft overwogen, volgt uit de Afdelingsuitspraak van 22 februari 2008 in zaak nr. 200706668/1 dat het op de weg van verweerder ligt om bij de beoordeling van een door een vreemdeling bij de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier opgegeven verblijfsdoel aan dat verblijfsdoel een beperking te verbinden, maar niet dat hij die aanvraag moet beoordelen als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dat vloeit evenmin voort uit enig wettelijk voorschrift. Indien de vreemdeling de referente wenst na te reizen dient zij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen, aldus de Afdeling in die zaak.
6.2
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eisers lag om, indien de intentie was om een aanvraag voor een mvv-nareis in te dienen, verweerder daarvan tijdig, laatstelijk in de bezwaarfase, op de hoogte te stellen. Eisers hadden immers uit de onder 1.2 genoemde herstelverzuimbrief en uit het primaire besluit kunnen afleiden dat verweerder de aanvraag had beoordeeld als een aanvraag om een mvv in de procedure TEV en niet als een aanvraag om een mvv-nareis. Hierbij betrekt de rechtbank dat eisers in ieder geval in de bezwaarfase professionele rechtsbijstand hadden. In bezwaar is evenwel niet opgekomen tegen het door verweerder gehanteerde beoordelingskader. Dat de gemachtigde van eisers er onbewust niet op is aangeslagen, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, leidt niet tot een ander oordeel nu dit voor haar rekening en risico komt. Dat er in de aanvraagfase in contacten tussen verweerder en de medewerker van Vluchtelingenwerk veelvuldig is gesproken over de kwestie van de toestemmingsverklaring achterblijvende ouder en het middelenvereiste daarbij nooit aan de orde is geweest, zoals in beroep is gesteld, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de hiervoor genoemde schriftelijke stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat het middelenvereiste deel uitmaakte van het beoordelingskader van verweerder. Bovendien zijn een toestemmingsverklaring achterblijvende ouder en eventuele andere bewijsstukken omtrent de familierechtelijke betrekkingen tussen eisers en referente en de gestelde biologische vader ook van belang bij een aanvraag om een mvv voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’, zodat eisers daaruit niet hadden mogen afleiden dat verweerder het beoordelingskader voor een aanvraag mvv-nareis hanteerde.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek van eisers om vergoeding van proceskosten in bezwaar, terecht afgewezen in het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak gedaan op 1 mei 2020.
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.