ECLI:NL:RBDHA:2020:4300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
NL20.4934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Duitsland voor asielaanvraag en medische omstandigheden van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de asielaanvraag van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser heeft op 20 december 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Dit is gebaseerd op gegevens van Eurodac, waaruit blijkt dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Duitsland heeft op 29 januari 2020 ingestemd met het verzoek van Nederland om eiser terug te nemen.

Eiser betwist de verantwoordelijkheid van Duitsland en stelt dat hij eerder asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat Duitsland terecht als verantwoordelijk lidstaat is aangemerkt, omdat Oostenrijk niet heeft verzocht om eiser terug te nemen. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn medische omstandigheden, in het licht van het Tarakhel-arrest, aanleiding zouden moeten geven voor aanvullende garanties van de Duitse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om dergelijke garanties te vragen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specialistische medische zorg nodig heeft die niet in Duitsland beschikbaar zou zijn.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn medische klachten zodanig ernstig zijn dat deze een overdracht naar Duitsland in de weg zouden staan. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd met medische rapportages. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 20 december 2019 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft Duitsland dan ook verzocht om eiser terug te nemen [1] . Duitsland heeft dit verzoek op 29 januari 2020 aanvaard [2] .
3. Eiser betwist dat Duitsland verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Hij heeft immers op een eerder moment asiel aangevraagd in Oostenrijk. Verweerder heeft niet afdoende gemotiveerd waarom Duitsland alsnog verantwoordelijk wordt gehouden.
Voorts stelt eiser dat hij vanwege zijn psychische problemen bijzonder kwetsbaar is, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel tegen Zwitserland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 (het Tarakhel-arrest) [3] . Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om de Duitse autoriteiten om aanvullende garanties te vragen, zodat vaststaat dat gepaste opvang ook voor eiser beschikbaar is.
Tot slot voert eiser aan dat dat uit zijn patiëntendossier blijkt dat hij ernstige psychische problemen heeft waarvoor hij eerder in Frankrijk is opgenomen, en waarvoor hij nu diazepam gebruikt. Eiser doet een beroep op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië [4] en de daaruit volgende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] . Het had op de weg van verweerder gelegen om zich ervan te vergewissen dat overdracht naar Duitsland niet zal leiden tot een onherstelbare achteruitgang van de medische gesteldheid van eiser. Nu nooit met zekerheid kan worden ingeschat of eiser daadwerkelijk uitvoering zal geven aan zijn suïcidale gedachten, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat verweerder eerst nader medisch onderzoek te faciliteren alvorens over te gaan tot de overdracht [6] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verantwoordelijkheid van Duitsland
4. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Uit de stukken uit Eurodac blijkt weliswaar dat eiser eerst in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Uit de reactie van de Oostenrijkse autoriteiten op verweerders terugnameverzoek van 13 januari 2020 blijkt echter dat de Duitse autoriteiten Oostenrijk niet hebben verzocht om eiser terug te nemen. Door deze omstandigheden is niet Oostenrijk, maar Duitsland de verantwoordelijke lidstaat geworden. Verder blijkt uit dat dossier dat Duitsland akkoord is gegaan met het door verweerder ingediende terugnameverzoek.
Beroep op het Tarakhel-arrest
5. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de gestelde medische omstandigheden van eiser en het Tarakhel-arrest verweerder geen aanleiding hebben hoeven geven om aanvullende garanties te vragen bij de Duitse autoriteiten. Afgezien van verweerders standpunt over eisers gestelde medische omstandigheden, volgt uit het Tarakhel-arrest dat verweerder alleen aanvullende garanties dient te vragen indien een bijzonder kwetsbare vreemdeling naar Italië zou worden overgedragen. Niet aannemelijk is gemaakt dat vooraf garanties nodig zijn van de Duitse autoriteiten om in dat land toegang te krijgen tot benodigde medische zorg en opvang.
Beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië
6. Uit het arrest C.K. tegen Slovenië volgt dat wanneer bij de vreemdeling sprake is van een ernstige medische aandoening, verweerder niet kan volstaan door louter te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de vreemdeling van een lidstaat naar een andere, of naar eventuele systeemfouten in het zorgstelsel van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder dient ook rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdacht kunnen voortvloeien. Een asielzoeker kan in deze context alleen worden overgedragen indien is uitgesloten dat hij door zijn medische omstandigheid wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op het arrest C.K. tegen Slovenië. Daarbij is allereerst van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specialistische behandeling nodig heeft en zijn medische klachten zodanig ernstig zijn dat deze aan een overdracht aan Duitsland in de weg zouden kunnen staan. De stelling dat eiser ernstige mentale klachten zou hebben, is immers niet onderbouwd met medische stukken. Eisers eigen verklaringen en zijn verklaringen in het patiëntendossier kunnen daar niet aan af doen. Nu eiser de gestelde ernst van zijn medische klachten niet heeft onderbouwd met medische rapportage, hoeft verweerder niet te onderzoeken of overdracht van eiser naar Duitsland zou kunnen leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
4.ECLI:EU:C:2017:127