Overwegingen
1. Eisers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 5 mei 1988 respectievelijk 22 februari 1986.
2. Zij hebben op 30 december 2015 eerste asielaanvragen ingediend, waaraan zij het volgende ten grondslag hebben gelegd. Eisers zijn in december 2015 vertrokken uit Irak vanwege de veiligheidssituatie in Diyala. Gewapende sjiitische milities hebben op 7 november 2015 een inval in de woning van eisers gedaan. Zij waren op zoek naar Ali, de jongere broer van eiser. Hij werd beschuldigd van betrokkenheid bij de aanslag die op 3 november 2015 plaatsvond bij de viering van Ashura in Baquba. Omdat Ali niet thuis was, wilden de milities eiser meenemen. Eiser was echter ook niet thuis. Eiseres kreeg na de inval een miskraam en werd naar het ziekenhuis gebracht.
3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 juni 2017 heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen. Verweerder heeft de verklaringen van eisers over de inval van 7 november 2015 en de reden van vertrek uit Irak niet geloofwaardig geacht. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 10 juli 2017zijn de beroepen van eisers tegen voornoemde besluiten ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in de uitspraak van 1 augustus 2017. De besluiten van 6 juni 2017 staan hiermee in rechte vast.
4. Op 21 september 2018 hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend die bij twee afzonderlijke besluiten van 4 februari 2019 buiten behandeling zijn gesteld. De hiertegen ingestelde beroepen van eisers zijn bij uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 28 maart 2019ongegrond verklaard. Ook de besluiten van 4 februari 2019 staan hiermee in rechte vast.
5. Bij de opvolgende asielaanvragen van 26 april 2019 hebben eisers documenten overgelegd die volgens hen de eerder gestelde problemen met sjiitische milities ondersteunen. Het gaat hierbij om:
- een dreigbrief van Saraya al Salam, van 13 december 2017;
- een verklaring van Asaib Ahl al-Haq, van 6 januari 2019;
- een drietal foto’s van een afgebrande auto;
- een medisch document over eiseres.
6. Verweerder heeft zich bij de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat deze documenten niet kunnen leiden tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers. Voor zover eiseres in aanmerking wil komen voor een reguliere vergunning moet eiseres een daartoe strekkende aanvraag indienen. Verweerder volgt niet het standpunt van eisers dat de belangen van hun kinderen onvoldoende zijn meegewogen. De algemene veiligheidssituatie in Irak is volgens verweerder niet zodanig dat sprake is van een situatie waarin een burger die terugkeert naar Irak enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van geweld.
Verweerder heeft de opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7. Eisers hebben daartegen het volgende aangevoerd. Zij handhaven hun standpunt over de overgelegde documenten en over de vrees te worden vervolgd. Verweerder is onvoldoende ingegaan op de informatie van Amnesty International over de algemene veiligheidssituatie in Irak. Er is sprake van toename van wijdverspreid geweld in Irak. Over de medische gesteldheid van eiseres heeft verweerder ten onrechte de rapportage GZA niet afgewacht. Eiseres heeft vele medische klachten waarvoor zij bij terugkeer naar Irak onvoldoende zorg zal kunnen krijgen. Ten onrechte is aan eisers een inreisverbod opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat de door de vreemdeling overgelegde documenten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, indien de authenticiteit van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Voorts volgt uit deze rechtspraak dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit aan te tonen van de documenten die hij aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Verweerder is hieraan tegemoet gekomen door de dreigbrief van Saraya al Salam en het medische document over eiseres, die in origineel zijn overgelegd, voor te leggen aan Bureau Documenten voor onderzoek.
9. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 2 mei 2019 blijkt dat de echtheid, opmaak en afgifte van de dreigbrief niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Het medische document over eiseres is als “niet te beoordelen” aangemerkt, wat in dit geval betekent dat er onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal beschikbaar is.
10. Eisers hebben deze conclusies niet betwist. Nu de authenticiteit van deze documenten niet is komen vast te staan, kunnen deze documenten in beginsel niet worden aanvaard als objectieve bron die de feiten, gesteld in het asielrelaas, bevestigen. De stelling van eisers in hun zienswijzen, die zij handhaven in beroep, dat zij niet over de financiële middelen beschikken om een deskundige in te schakelen die meer over de documenten kan verklaren, doet daar niet aan af. Dit betreft een omstandigheid die, gelet op de onder 8 uiteengezette bewijslastverdeling, voor risico van eisers komt.
11. Over de verklaring van Asaib Ahl al-Haq en de foto’s van de afgebrande auto heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de authenticiteit hiervan niet worden vastgesteld omdat het om kopieën gaat. Deze documenten kunnen daarom niet als nieuwe elementen of bevindingen worden aangemerkt. Verweerder heeft verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt. Eisers hebben ook deze conclusie niet bestreden.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook anderszins – dus los van de vraag of de documenten authentiek zijn – heeft gemotiveerd dat de overgelegde documenten niet alsnog kunnen leiden tot geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers. Verweerder heeft bijvoorbeeld een tegenstrijdigheid geconstateerd over de wijze waarop eisers de dreigbrief hebben verkregen. In de zienswijze is gesteld dat de brief is verkregen via de vader van eiser en tijdens het gehoor opvolgende aanvraag is verklaard dat de jongere broer van eiser, Taha, deze zou hebben toegestuurd. Daarnaast blijkt de aan eiser gerichte dreigbrief eerst twee jaar na zijn vertrek aan hem te zijn verzonden. Eisers hebben deze motivering en bevindingen van verweerder niet bestreden.
13. Eisers hebben een beroep gedaan op de veiligheidssituatie in Irak. Daarmee doen eisers een beroep op het bepaalde in artikel 15c, van de Definitierichtlijn. Zij hebben verwezen naar de informatie van Amnesty International van 23 januari 2020. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een dergelijke situatie in Irak. Verweerder heeft de veiligheidssituatie in Irak als zorgelijk omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank spoort die conclusie met het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2019 over Irak, waarvan de rechtbank ambtshalve kennis heeft genomen. Daarin is weliswaar vermeld dat de veiligheidssituatie in Irak fragiel is, maar daaruit blijkt niet dat iemand door zijn loutere aanwezigheid daar een risico loopt op ernstige schade. De informatie van Amnesty International vermeldt incidenten tussen veiligheidstroepen en demonstranten in de periode van 20 tot 22 januari 2020 in Baghdad, Basra, Karbala en Diyala waarbij doden en gewonden zijn gevallen. Van een toename van wijdverspreid geweld, zoals eisers hebben gesteld, die significant te noemen is, blijkt niet.
14. De rechtbank stelt verder vast dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw. De slotsom is dat verweerder de asielaanvragen van eisers niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
15. Met betrekking tot de medische gesteldheid van eiseres en het daaraan verbonden beroep op artikel 3 van het EVRMheeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bij een opvolgende asielaanvraag niet ambtshalve wordt beoordeeld of de vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. De toetsing hiervan, almede de vraag of het voor de vreemdeling of voor zijn gezinsleden verantwoord is om te reizen geschiedt in het kader van een aparte aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 6.1e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017.
16. Tegen de verwijzing van verweerder in de bestreden besluiten naar het bepaalde in artikel 3.6a van het Vb, op grond waarvan bij een opvolgende aanvraag niet ambtshalve wordt beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, hebben eisers geen specifieke gronden ingediend.
17. Eisers hebben ook geen specifieke gronden gericht tegen het opgelegde inreisverbod.
18. De beroepen zijn ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.