ECLI:NL:RBDHA:2020:4699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
NL20.6490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 9 december 2019 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Italië niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem, zoals beschreven in een rapport van SFH/OSAR.

De rechtbank heeft de zaak op 20 mei 2020 behandeld en de gemachtigden van beide partijen telefonisch gehoord. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op grond van de Dublinverordening terecht had geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat er in Italië sprake was van ernstige tekortkomingen die een risico op schending van zijn rechten met zich meebrachten. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat er geen structurele verslechteringen waren in de opvangomstandigheden in Italië.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aan de hoge drempel voldeed om aan te tonen dat er in zijn geval sprake was van een risico op materiële deprivatie bij overdracht aan Italië. De rechtbank oordeelde dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.6490
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op 20 mei 2020. De rechtbank heeft gemachtigden telefonisch gehoord.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1982 en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft op 9 augustus 2016 en 29 april 2019 in Italië asiel aangevraagd. Op 9 december 2019 heeft eiser zijn onderhavige asielaanvraag ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat in zijn geval ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op het rapport van SFH/OSAR van januari 2020. Daaruit blijkt dat volgens de SFH/OSAR sprake is van systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Lidstaten moeten daarom afzien van de overdracht van kwetsbare asielzoekers aan Italië.
Daarnaast blijkt uit het rapport van SFH/OSAR en uit informatie van Vluchtelingenwerk Nederland dat eiser bij terugkeer in Italië geen opvang zal krijgen en dat het onduidelijk is of zijn asielaanvraag opnieuw in behandeling wordt genomen in Italië. Voor dat laatste punt wijst eiser in het bijzonder naar pagina 97 van het rapport van SFH/OSAR.
Voor zover al sprake is van een overdracht van eiser aan Italië voert eiser aan dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt in de zin van het arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland.1 De reden hiervoor is dat eiser lijdt aan scoliose. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een uitdraai van zijn patiëntdossier overgelegd gedateerd op 25 februari 2020. Nu eiser moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon zijn er individuele garanties nodig om te waarborgen dat de noodzakelijke opvang- en zorgvoorzieningen aanwezig zijn. Van eiser kan in redelijkheid niet worden verwacht dat bij voorkomende problemen klaagt bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten.
Verder voert eiser nog aan de huidige beschikbaarheid en kwaliteit van de opvang in Italië door de corona-crisis onduidelijk is. Gelet op voorgaande stelt eiseres dat er sprake is van een toestand van verregaande materiele deprivatie als bedoeld in het arrest Jawo.2 Bovendien is ook sprake van een feitelijke belemmering van de overdracht, omdat vanwege de uitbraak van het coronavirus geen overdrachten plaatsvinden van en naar Italië.
Eiser is dan ook van mening dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Italië de verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in is geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat in Italië sprake is systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in zijn uitspraak van 19 december 20183 geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten na overdracht aan Italië een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. De ABRvS heeft dit oordeel daarna bovendien meerdere keren, onder andere in de uitspraken van 12 juni 20194, 28 augustus 20195 en 8 april 20206 herhaald. Verder heeft de ABRvS in de uitspraak van 8 april 20207 overwogen
1. Arrest van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, C- 163/17).
4 ECLI:NL:RVS:2019: 1861.
dat ook het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 geen wezenlijke wijzigingen laat zien ten opzichte van eerdere rapporten die door de ABRvS zijn beoordeeld. Daarnaast is de enkele stelling van de huidige beschikbaarheid en kwaliteit van de opvang in Italië door de corona-crisis onduidelijk is, onvoldoende voor het oordeel dat Italië niet langer zijn verdragsverplichtingen kan nakomen.
6. De rechtbank overweegt verder dat Italië met het claimakkoord garandeert dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Uit het rapport van SFH/OASR van januari 2020, pagina 97, volgt verder dat als een asielprocedure 12 maanden is geschorst en is afgesloten vanwege afwezigheid van de asielzoeker, de betreffende asielzoeker om de asielprocedure te kunnen heropenen redelijke gronden voor zijn afwezigheid naar voren moet brengen. Als de Italiaanse autoriteiten van oordeel zijn dat de grond voor afwezigheid niet redelijk is, is het alleen mogelijk om een herhaalde asielaanvraag in te dienen. De rechtbank overweegt dat hieruit niet volgt dat het niet mogelijk is om een herhaalde asielaanvraag in te dienen of om tegen de beslissing van het afsluiten van de asielprocedure op te komen bij de Italiaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond hiervan dan ook geen sprake van ernstige structurele tekortkomingen wat betreft toegang tot de asielprocedure in Italië.
7. Ten aanzien van het recht op herhuisvesting voor Dublinclaimanten overweegt de rechtbank dat uit het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 volgt dat Dublinclaimanten bij terugkeer moeilijkheden kunnen ondervinden bij het opnieuw verkrijgen van opvang. Anders dan eiser heeft betoogd volgt uit het rapport niet dat het in zijn geheel niet mogelijk is om opnieuw toegang te krijgen tot de opvang en dat het niet mogelijk is om tegen deze beslissing bezwaar te maken bij de Italiaanse autoriteiten. Anders dan eiser stelt, mag van hem worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen met betrekking tot toegang tot de opvang wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Italië. Niet is gebleken dat hij dit heeft gedaan en dat de Italiaanse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen.
8. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn conclusie dat eiser niet is aan te merken als bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel. Het door eiser overgelegde patiëntdossier is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt namelijk niet dat eiser onder specialistische behandeling staat of dat eiser speciale opvangbehoeften nodig heeft. De rechtbank overweegt dat de medische voorzieningen van de lidstaten in beginsel vergelijkbaar mogen worden verondersteld. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt niet opgaat. Verweerder was dan ook niet gehouden om voor eiser aanvullende (opvang) garanties te vragen aan de Italiaanse overheid.
9. Over eisers beroep op het arrest Jawo overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 92 en verder van het arrest Jawo bestaat er een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid voordat wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie, waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in kan terecht komen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het
coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 20208.
11. Tot slot is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de bestreden beschikking in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en internationale wet- en regelgeving.
11. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
26 mei 2020

Documentcode: DSR11710295

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.