Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2020 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
1 januari 2019 nog openstaande terugvorderingsbedrag gebruteerd en vastgesteld op
€ 12.733,26.
)heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluiten II, III en IV ongegrond verklaard en deze primaire besluiten gehandhaafd.
Overwegingen
23 november 2017 tot en met 23 december 2017 naar het buitenland gaat. Op
20 december 2017 heeft eiseres gemeld dat zij op 21 december 2017 terugkeert naar Nederland.
1 januari 2018 tot en met 24 augustus 2018 te verstrekken. Op 28 augustus 2018 heeft eiseres de gevraagde bankafschriften verstrekt.
23 november 2017 tot en met 23 december 2017 in het buitenland zal verblijven. Op
20 december 2017 meldt eiseres (eveneens) via een digitaal formulier dat zij op
21 december 2017 terug zal keren naar Nederland. Naar aanleiding van een tweetal informatieverzoeken van verweerder verstrekt eiseres op 16 februari 2018 respectievelijk
28 februari 2018 kopieën van de tickets van de heen- en retourvlucht. Uit deze verstrekte kopieën blijkt dat eiseres op 23 oktober 2017 naar Australië vertrokken is en op
12 januari 2018 weer in Nederland is aangekomen. Niet in geschil is dat de duur van het verblijf van eiseres in Australië afwijkt van hetgeen zij op 31 oktober 2017 en
20 december 2017 aan verweerder heeft doorgegeven. In haar verklaringen van
16 februari 2018 en 28 februari 2018 geeft eiseres in dit licht ook zelf aan dat haar daadwerkelijke verblijf in Australië langer was dan zij had doorgegeven. Voorts geeft eiseres in de verklaring van 28 februari 2018 aan dat zij er niet aan heeft gedacht om de wijziging van de datum van haar terugkeer met verweerder te communiceren. Omdat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat (langdurig) verblijf buiten Nederland van invloed is op het recht op bijstand, heeft zij door onjuiste inlichtingen te verstrekken over de duur van haar verblijf in het buitenland de op haar rustende inlichtingenverplichting weldegelijk geschonden. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres zich ten tijde van de eerste melding, waarin zij aangeeft op 23 november 2017 naar het buitenland te zullen vertrekken, reeds een week in het buitenland bevond. Ook tijdens de tweede melding (op
€ 15.867,76. Op 31 december 2018 bedroeg het saldo van de terugvordering nog € 9.984,82. Per 1 januari 2019 werd dit bedrag verhoogd met het bedrag dat de sociale dienst over 2018 aan de Belastingdienst heeft moeten afdragen, zijnde € 2.748,44. Het nieuwe saldo per
1 januari 2019 bedraagt hierdoor € 12.733,26. Van brutering kan enkel worden afgezien wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en het belanghebbende niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds voldaan is in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft. Van een dergelijke situatie is in dit geval volgens verweerder geen sprake. Van brutering hoeft dan ook niet worden afgezien, aldus verweerder.
31 oktober 2018 loopt.
21 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:164) dat een besluit tot intrekking of terugvordering van het recht op bijstand een voor de betrokkene, in dit geval eiseres, belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie, in dit geval verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
€ 50,- tot € 1.250.-, ook weer van haar spaarrekening afhaalt. Daarnaast blijkt hieruit dat eiseres regelmatig aankopen doet bij webshops zoals Groupon, Social Deal en Bol.com. Ten slotte blijkt uit de bankafschriften dat eiseres gedurende de gehele periode in geding bijschrijvingen van derden ontvangt op haar bankrekening. Nu uit de bankafschriften daarmee niet blijkt hoe eiseres in haar dagelijkse levensonderhoud voorziet, ligt het op haar weg om hierover duidelijkheid te verschaffen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:479 en 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:3174).
9 oktober 2018 afgelegde verklaring. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3949) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. In dit geval bestaat geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De verklaring is consistent en gedetailleerd en is door eiseres per pagina ondertekend. Voorts is van belang dat op de op schrift gestelde verklaring is aangekruist dat eiseres de verklaring heeft gelezen, dat de inhoud van de geschreven verklaring overeenkomt met wat zij heeft verklaard en dat zij de verklaring geheel vrijwillig en zonder dwang heeft afgelegd. Weliswaar bestaat discussie over de vraag of de duur van het verhoor tegen de achtergrond van haar psychische belastbaarheid passend was, maar dit maakt niet dat verweerder in beginsel niet mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van het verhoor. Dat eiseres ten gevolge van haar psychische belastbaarheid onjuist zou hebben verklaard, is door eiseres in dit licht niet (voldoende) onderbouwd. De rechtbank zal daarom ook deze verklaring bij haar beoordeling bezigen..
€ 657,68, zijnde een 20/30 deel van € 968,52, teruggevorderd. In de maand december 2017 is niets teruggevorderd. In de maand januari 2018 is een bedrag van € 608,07, zijnde 19/31 van € 992,12, teruggevorderd. Vervolgens is in de overige maanden, februari tot en met oktober 2018 opnieuw de volledige bijstandsnorm teruggevorderd. Als je deze bedragen bij elkaar optelt, kom je op een totaalbedrag van € 14.892,53. Hieruit volgt dat wat betreft de periode van 21 november 2017 tot en met 12 januari 2018 geen sprake is van een dubbele terugvordering. Als je de bij besluit van 21 augustus 2018 teruggevorderde bedragen optelt bij de bedragen die over deze periode worden teruggevorderd met de in deze zaak in geschil zijnde terugvordering kom je uit op de voor deze maanden geldende bijstandsnormen, inclusief vakantiegeld. Dit betekent dat niet meer wordt teruggevorderd dan in deze maanden door verweerder aan bijstand is uitbetaald. Het bij brief van 2 januari 2020 ingenomen standpunt dat voor de duur van 28, door eiseres gemelde, dagen een terugvordering niet op zijn plaats is, valt buiten de omvang van dit geding. Het besluit van 21 augustus 2018 is immers, zoals in rechtsoverweging 1.7. overwogen, in rechte onaantastbaar. Tot slot is de rechtbank niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan in dit geval geheel of gedeeltelijk afgezien had moeten worden van terugvordering. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in 7.4. heeft overwogen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Beslissing
mr. R.A.E. Bach, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.