ECLI:NL:RBDHA:2020:5055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
NL20.7052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en asielaanvraag: geen onderzoek door Bureau Medische Advisering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser betwistte dit en voerde aan dat zijn medische problemen niet voldoende waren onderzocht door de autoriteiten, en dat overdracht aan Italië zou leiden tot een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheid.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank wees erop dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn medische toestand en dat de medische voorzieningen in Italië in het algemeen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet de benodigde medische zorg in Italië zou kunnen ontvangen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de beslissing van de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd en zorgvuldig was. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 14 mei 2020 bericht dat het naar haar oordeel niet nodig is in deze zaak een zitting te houden. Indien partijen wel gehoord willen worden op een zitting dienen zij dat uiterlijk op 22 mei 2020 om 17:00 uur te laten weten.
Verweerder heeft aangegeven niet op een zitting te willen worden gehoord. Eiser heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting en heeft het onderzoek gesloten
2. Eiser komt uit Nigeria en is geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser heeft op 3 juli 2014 in Italië, op 12 november 2016 in Zweden en op 2 december 2016 in Finland een asielaanvraag ingediend. Daarna is eiser volgens zijn eigen verklaring in januari 2017 teruggekeerd naar Italië. Zijn asielaanvraag daar is afgewezen en hij moest Italië verlaten. Daarna heeft eiser op 7 januari 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat hij Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van die asielaanvraag. [1] Nederland heeft bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hiermee ingestemd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betwist dat Italië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag en voert het volgende aan.
Ten onrechte heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eisers medische problemen geen aanleiding zijn voor nader medisch onderzoek. Uit artikel 18 van de Procedurerichtlijn volgt namelijk dat medisch onderzoek dient te worden verricht als er aanwijzingen van ernstige schade zijn. De ernstige schade hoeft dus nog niet te worden aangetoond volgens eiser, maar moet juist worden onderzocht. De bewijslast van de medische problemen ligt bij eiser die stukken moet overleggen waaruit blijkt dat hij onder behandeling staat. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 oktober 2017. [2] Eiser heeft dit begin van bewijs geleverd door te verwijzen naar zijn patiëntendossier.
Verder heeft verweerder volgens eiser ten onrechte het standpunt ingenomen dat eisers medische conditie geen reden is om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Verweerder loopt hiermee op de feiten vooruit, omdat er eerst een medisch advies moet komen voordat kan worden beoordeeld of er een medisch probleem is waarvan behandeling in Italië kan plaatsvinden of op grond waarvan kan worden beoordeeld dat Nederland moet worden aangewezen als land waar de behandeling moet plaatsvinden.
Tevens is volgens eiser ten onrechte door verweerder afgezien van een onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) alvorens een overdrachtsbesluit te nemen. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de ABRvS van 3 november 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:2980). Daarin staat dat of een asielzoeker in het geval van ernstige medische bezwaren kan worden overgedragen aan een andere lidstaat beoordeeld dient te worden bij het nemen van het overdrachtsbesluit. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat door overdracht aan Italië een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie te verwachten is en doet daarbij een beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 16 februari 2017 (C-578/16, ECLI:EU:C:2017:127), (hierna: het arrest C.K.). Bovendien blijkt volgens eiser genoegzaam dat hij lichamelijk of geestelijk niet in staat is om Nederland te verlaten.
Op grond van het voorgaande is eiser van mening dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling dient te nemen met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en de aanvraag van eiser aan zich trekken als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden en eiser aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder geeft dan toepassing aan paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Gelet op de ruime mate van beoordelingsvrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
4.1
Nu eiser een beroep heeft gedaan op het arrest C.K. is het aan eiser om de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen door middel van objectieve gegevens. De rechtbank wijst in dit kader bijvoorbeeld op een uitspraak van de ABRvS van 23 januari 2020. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Uit het patiëntendossier kan worden afgeleid dat eiser klachten heeft die zien op pijn aan de borst en pijn in zijn buik. Uit het patiëntendossier volgt ook dat er op 8 januari 2020 geen alarmsymptomen zijn voor cardiale problematiek. Naar het oordeel van de rechtbank geven de klachten zoals vermeld in het patiëntendossier aldus onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een mogelijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser bij overdracht naar Italië. Het beroep op het arrest C.K. slaagt niet. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande niet onzorgvuldig gehandeld door de medische situatie van eiser niet alvorens het overdrachtsbesluit te nemen ter advisering voor te leggen aan het BMA. Gelet hierop slaagt ook het beroep op de uitspraak van de ABRvS van 3 november 2017 niet. Verweerder was ook niet op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn gehouden om nader onderzoek te laten verrichten door het BMA reeds om die reden dat er geen aanwijzingen zijn van ernstige schade en uit het patiëntendossier ook niet volgt dat eiser onder behandeling staat.
4.2
De rechtbank overweegt verder dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als uitgangspunt geldt dat in Italië de medische voorzieningen in het algemeen vergelijkbaar zijn met die in de andere lidstaten en dat het aan eiser is om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd. Uit het patiëntendossier volgt niet dat eiser daadwerkelijk onder specialistische behandeling is - zoals hiervoor reeds is overwogen - op grond waarvan een onderzoek van het BMA evenmin geïndiceerd is. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat een behandeling in Italië in zijn geheel niet kan plaatsvinden, omdat hij geen toegang zal hebben tot medische zorg. Uit het door eiser overgelegde patiëntendossier blijkt eerder het tegendeel, namelijk dat hij in Italië in het ziekenhuis is geweest en dat hij medicatie heeft gekregen, hetgeen een indicatie kan zijn voor de omstandigheid dat eiser wel toegang zal krijgen tot zorg. Uit de ingebrachte medische stukken van eiser volgt verder ook niet dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgronden slagen niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.