2.2Uit de zienswijze van eiseres van 11 maart 2020 volgt dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts b&b. Eiseres blijft van mening dat het bestreden besluit niet ondersteund wordt met een prognose of behandeladvies van de arbeidsbeperkingen van de werknemer. Verweerder heeft niet onderbouwd hoe en welke verbetering in de belastbaarheid bij de werknemer te verwachten is. Eiseres heeft in de zienswijze tevens uiteengezet waarom zij zich niet kan verenigen met de stelling van de verzekeringsarts b&b dat er sprake is van een verbetering van de beperkingen van de werknemer.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld met het rapport van de verzekeringsarts b&b van 29 januari 2020. Zoals uit de tussenuitspraak blijkt, worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat de belastbaarheid naar verwachting nog zal verbeteren. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient een inschatting van de kans op herstel te worden gemaakt die berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn, zoals tevens genoemd in rechtsoverweging 7. van de tussenuitspraak. Daaraan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank nog steeds niet voldaan. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten voorhanden zijn voor het standpunt van verweerder dat de belastbaarheid van werknemer in de toekomst kan verbeteren. Een concrete en deugdelijke waardering van de feiten en omstandigheden die in het geval van werknemer tot dat standpunt leidt, ontbreekt. De werknemer heeft blijkens de voorhanden zijnde medische gegevens gedurende de hele periode van 2011 tot 2018 te kampen met een depressieve stoornis, recidiverend, met psychotische kenmerken, een complexe posttraumatische stressstoornis, een licht verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis nao alsmede met slaapproblemen waarvoor zij ter stabilisatie doorlopend medicatie heeft. Rond de datum in geding was zij in behandeling bij Kristal, welke behandeling bestond uit begeleiding en was gericht op het niet verder achteruit gaan van de werknemer. Voorts was de inzet het krijgen van woonbegeleiding, dat ondanks de inspanningen vanuit diverse instanties niet is gelukt. Niet gebleken is dat op de datum in geding behandelingen plaatsvonden die tot een verbetering van de belastbaarheid van de werknemer zouden kunnen leiden. In dat licht bezien, acht de rechtbank de door de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 29 januari 2020 gegeven motivering dat op lange termijn bij de werknemer een verbetering van de belastbaarheid is te verwachten, niet overtuigend. Dat de werknemer thans niet intensief wordt begeleid en er geen indicatie is voor intensieve psychiatrische behandeling is daarvoor onvoldoende. Arts [bedrijfsarts] heeft voor het niet van de grond komen van verdere behandeling toegelicht dat dit kan worden verklaard door het ziektebeeld van de werknemer die maakt dat zij geen behandeling meer wil. Volgens [bedrijfsarts] kan de werknemer dan ook niet anders dan consolidatie zoeken in het huidige evenwicht. Door de verzekeringsarts b&b is niet inzichtelijk onderbouwd met de inzet van welke interventies de werknemer vergroting van de arbeidsmogelijkheden zal krijgen. Daarmee ontbreekt een essentieel onderdeel van de noodzakelijke verzekeringsgeneeskundige inschatting.
4. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat verweerder kennelijk niet in staat is om het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien. Het standpunt van verweerder, dat er bij de werknemer op 25 april 2018 geen sprake was van duurzaamheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid, kan geen stand houden. De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tevens aanleiding om, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de werknemer met ingang van 25 april 2018 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De rechtbank bepaalt verder dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
6. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten in de beroepsfase. In beroep heeft bedrijfsarts [bedrijfsarts] opgetreden als arts-gemachtigde. In artikel 1, onder f, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is een specifieke regeling opgenomen voor het vergoeden van de kosten van het inschakelen van een arts-gemachtigde. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bpb blijkt dat van een systeem moet worden uitgegaan waarbij per proceshandeling punten worden toegekend als aangegeven in de bij het Bpb behorende bijlage, met dien verstande dat voor de arts-gemachtigde de helft van het aantal uit de bijlage voortvloeiende punten wordt toegekend. De rechtbank stelt de kosten met betrekking tot de arts-gemachtigde vast op € 656,25 (0,5 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,25 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).