1.3Verweerder heeft bij het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning voor de onder 1.2 vermelde activiteiten verleend. Verweerder heeft gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met de bouwvoorschriften uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Binnenstad 2012” omdat de opbouw aan de voorzijde buiten het toegestane denkbeeldige kapprofiel valt, maar dat met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wabo juncto artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) afwijking van de desbetreffende bestemmingsplanregels wordt toegestaan. Voorts is volgens verweerder voldoende aannemelijk dat aan de beoordelingsgronden van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening wordt voldaan. Ten slotte is het bouwplan volgens de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: welstandscommissie) niet in strijd met de redelijke eisen van welstand.
2. Eiser is (mede-)eigenaar van de woning aan de [straat] [huisnummer 2] te [plaats] en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar heeft het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Verweerder heeft aan de verleende omgevingsvergunning voor zover betrekking hebbend op de activiteit ‘strijdig gebruik’ ten grondslag gelegd artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Bor in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder c jo artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wabo en aan die vergunning het voorschrift verbonden dat de dakramen aan de achterzijde van de opbouw vaststaand en ondoorzichtig moeten worden uitgevoerd. Ook is als aanvullend voorschrift opgenomen dat vergunninghouder uiterlijk drie weken voor de start van de uitvoering van de vergunde activiteiten bij de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH) diverse constructieve gegevens moet indienen.
3. Eiser voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Volgens eiser is sprake van een privaatrechtelijke belemmering, omdat de opbouw binnen twee meter van het perceel van eiser wordt gerealiseerd. Verweerder had daarom aan de omgevingsvergunning de voorwaarde moeten verbinden dat er in de achtergevel geen vensters mogen worden geplaatst. Volgens eiser is verder sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In het bestreden besluit is niet duidelijk of het aanvullende voorschrift met betrekking tot de ramen een afdwingbare voorwaarde is. Ook is niet duidelijk hoe de dakramen moeten worden uitgevoerd. Verweerder had de voorwaarde moeten stellen dat ze in matglas moeten worden uitgevoerd. Verweerder had ook de voorwaarde dat de dakramen op geen enkele wijze open kunnen worden gezet duidelijk moeten maken. Verder is onvoldoende aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de constructieve eisen van het Bouwbesluit 2012. Eiser kan zich ten slotte niet verenigen met de welstandsadviezen.
4. Verweerder heeft bij brief van 20 september 2019 te kennen gegeven dat
[derde-partij] de nieuwe eigenaar is van de woning aan de [straat] [huisnummer 1] te [plaats] en zij daarom kan worden aangemerkt als belanghebbende. [derde-partij] heeft bij brief van
21 oktober 2019 aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij als derde-partij wil deelnemen aan deze beroepsprocedure. De rechtbank merkt in het vervolg van de uitspraak [derde-partij] aan als vergunninghoudster.
5. De rechtbank overweegt als volgt.