ECLI:NL:RBDHA:2020:5786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en de rechtsgevolgen van de schorsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2020, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk behandeld. Eiseres, een ambtenaar, was per direct geschorst en kreeg ongevraagd ontslag wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat de schorsing en het ontslag in stand blijven, ondanks dat het bestreden besluit eerder was vernietigd vanwege gebreken in de procedure. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan het manipuleren van het kassasysteem, waardoor zij contant geld uit de kas heeft weggenomen. Dit werd ondersteund door een onderzoek van [Bedrijfsrecherche], dat onregelmatigheden aantoonde in de retourbetalingen die eiseres had verwerkt. Eiseres ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelt dat de bevindingen van het onderzoek voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat eiseres ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd. De rechtbank benadrukt dat de disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig is aan de gepleegde feiten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat het ontslag en de schorsing met inhouding van bezoldiging geldig blijven. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en de proceskosten worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/6911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Hofkes).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2017 heeft verweerder eiseres per direct geschorst in het belang van de dienst en de toegang tot de gebouwen van de gemeente ontzegd voor de duur van een in te stellen onderzoek. Bij besluit van 29 januari 2018 heeft verweerder de duur van de schorsing verlengd.
Bij besluit van 27 februari 2018 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen haar de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag op te leggen. Daarbij heeft verweerder het besluit genomen de grondslag van de al opgelegde schorsing te wijzigen naar artikel 8:15:2, eerste lid, (lees: 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a) van de CAR/UWO en de betaling van het salaris van eiseres te staken conform artikel 8:15:2, tweede en derde lid, van de CAR/UWO.
Bij besluit van 10 april 2018 heeft verweerder eiseres de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag verleend op grond van artikel 8:13 in samenhang met artikel 16:1:2 van de CAR/UWO.
Bij besluit van 11 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie personele aangelegenheden (hierna: de bezwarencommissie) van 21 augustus 2018, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019.
Bij tussenuitspraak van 26 juli 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak het rapport “Bevindingen eigen onderzoek naar retourboekingen” en een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
In reactie op de zienswijze heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verweerder verschenen de heer [A] en mevrouw [B] .

Overwegingen

1.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
1.2.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat geen volledige heroverweging in de zin van artikel 7:11 van de Awb heeft plaatsgevonden en het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb respectievelijk onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Daartoe heeft de rechtbank onder andere overwogen dat verweerder niet is ingegaan op de bezwaren die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd en dat het in het kader van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijke vaststelling van de relevante gegevens aangewezen was inzicht te geven in de resultaten van het eigen onderzoek dat verweerder parallel aan het onderzoek door [Bedrijfsrecherche] heeft verricht naar zo’n driehonderd baliebonnen met onregelmatigheden waaronder ook baliebonnen van andere medewerkers. Verweerder is in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen.
1.3.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en heeft bij brief van 20 september 2019 het rapport met de bevindingen van het eigen onderzoek naar retourboekingen overgelegd en bij brief van 24 september 2019 een nadere motivering gegeven van het bestreden besluit.
1.4.
Eiseres heeft in reactie op het rapport van bevindingen van het eigen onderzoek en de aanvullende motivering op 29 oktober 2019 een zienswijze gegeven.
1.5.
Verweerder heeft in reactie op de zienswijze op 3 december 2019 een verweerschrift ingediend.
2. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16,
tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het ontslag
3.1.
Eiseres is verweten dat zij over de jaren eind 2012 tot en met 2017 door het stelselmatig manipuleren van het kassasysteem contant geld uit de kas van de gemeente heeft weggenomen. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat eiseres met vervalste baliebonnen de schijn heeft gewekt dat retourbetalingen hebben plaatsgevonden, terwijl dit niet het geval was. Daarnaast is eiseres verweten dat zij ten onrechte twee parkeervergunningen heeft verstrekt aan een bedrijf van een bekende van haar, terwijl zij daar niet toe bevoegd was.
3.2.
Deze gedragingen heeft verweerder aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en heeft de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag de enige passende maatregel geacht.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Hiervoor is daarom niet vereist dat betrokkene is vervolgd of veroordeeld voor het begaan van een strafbaar feit.
3.4.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit de bevindingen van het onderzoek door [Bedrijfsrecherche] en de bevindingen uit het eigen paralelle onderzoek ten grondslag gelegd.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de bevindingen van het onderzoek door [Bedrijfsrecherche] aan het strafontslag ten grondslag mogen leggen. Het betoog van eiseres dat er bij het onderzoek sprake is geweest van vooringenomenheid en dat het bestreden besluit daarom is genomen in strijd met de zorgvuldigheid slaagt niet. De rechtbank stelt op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken vast dat verweerder een intern onderzoek is gestart naar retourboekingen nadat is geconstateerd dat er op 21 december 2017 sprake was van een onregelmatigheid bij een terugboeking van eiseres en op grond daarvan het vermoeden is ontstaan dat eiseres geld uit de kas heeft ontvreemd.
Op grond van de eerste bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder [Bedrijfsrecherche] ingeschakeld om onderzoek te doen en heeft verweerder ten behoeve van het onderzoek twintig baliebonnen betreffende retourtransacties verstrekt waar eiseres als kassier bij was betrokken en waarbij onregelmatigheden werden geconstateerd. Dat [Bedrijfsrecherche] als opdracht heeft gekregen te onderzoeken of eiseres een integriteitschending heeft gepleegd door onterecht retourbetalingen te maken en het geld niet af te dragen aan de burger en/of de gemeente, acht de rechtbank dan ook niet onbegrijpelijk en evenmin getuigen van vooringenomenheid.
3.6.
[Bedrijfsrecherche] heeft aan de hand van de twintig baliebonnen onderzoek gedaan naar de vraag of eiseres frauduleus heeft gehandeld met retourbetalingen. Bij het onderzoek heeft [Bedrijfsrecherche] het resultaat van een handschriftvergelijkend onderzoek, de verklaring van eiseres, verklaringen van collega’s, onder wie baliemedewerkers en kassiers en de verklaring van de leidinggevende van eiseres, de heer [A] .
3.7.
[Bedrijfsrecherche] heeft ten aanzien van de twintig onderzochte baliebonnen in het rapport voor iedere baliebon weergegeven wat de bijzonderheden zijn. De bevindingen ten aanzien van tien van deze bonnen heeft [Bedrijfsrecherche] tijdens een gesprek aan verzoekster voorgehouden.
Ten aanzien van baliebon 218550 van 19 december 2017, 19:43 uur (bijlage 10 bij het rapport) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de handtekeningen van de baliemedewerker en kassier ontbreken, de ingelogde medewerker bij het printen van de baliebon eiseres is, de kassabon van dezelfde datum is, 18:03 uur en dat de aanwezige kassiers mevrouw [C] en eiseres waren.
Verder staat er bij deze baliebon vermeld onder verwijzing naar een gespreksverslag (bijlage dat de op de kassabon vermelde baliemedewerker, mevrouw [D] heeft verklaard zeker te weten dat er geen terugbetaling heeft plaatsgevonden. Mevrouw [D] heeft ten aanzien van deze baliebon verklaard:
“Ik ken deze klant, (…), goed, omdat ik een heel plezierig contact met haar heb gehad. Ik zie op de baliebon dat er een terugbetaling is gedaan. Ik weet zeker dat er geen terugbetaling is gedaan. Ik weet dat zij al een parkeervergunning had en dat zij ook een deelautovergunning wilde hebben, waarschijnlijk vanwege een relatie. Ik heb met (…) over haar aanvraag gesproken, vandaar dat ik me het goed herinner. Die vergunning is ook afgegeven. De aanvraag is met pin betaald en de kassabon is naar boven, naar de kassier gegaan. De baliebon die u mij toont, heb ik nooit eerder gezien. Ik weet niet wie de paraaf, die in het vakje voor ontvangst staat, heeft gezet.”Ook staat er vermeld dat de
de betreffende burger
om wiens parkeervergunningen het dus zou gaan(cursief door de rechtbank) aan de heer [A] heeft meegedeeld dat er geen sprake is geweest van een terugbetaling. Met eiseres is over de transactie gesproken. Zij heeft ten aanzien van deze bon verklaard:
“Er is gepind voor producten op de bon. Ik heb geld naar beneden gedaan. Tussen de plusboeking en de minboeking zit een uur en drie kwartier. Ik vermoed dat ik deze niet van Semorah heb gehad. Ik heb teruggeboekt aan de hand van het bonnetje. Nee, er staat niets op. Er is geld naar beneden gegaan. Ja, voor de klant.”Nadat [Bedrijfsrecherche] eiseres er van op de hoogte heeft gebracht dat de bijzonderheden van de transactie zijn besproken met de baliemedewerker dat de betreffende burger heeft meegedeeld dat zij geen geld heeft teruggekregen, heeft eiseres verklaard:
“Als de burger geen geld heeft teruggehad dan is dat heel raar. Ik heb geld naar beneden gedaan. Waarom ik dat gedaan heb? Dat weet ik niet. Ik denk dat ik gebeld ben met de reden waarom. U zegt dat u mij adviseert nog eens goed na te denken. Ik begrijp wat u bedoelt. Luister, ik heb het geld niet. Ik heb wel de boeking gedaan. Sorry, ik denk dat het geld beneden is weggenomen. Ik ben laks geweest met controleren. Misschien had ik moeten zeggen dat ik om het bewijs van de reden van retournering had moeten vragen.”
3.8.
Ten aanzien van (de kopie van) baliebon 217519 van 6 december 2017, 09:57 (bijlage 16) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de vereiste handtekeningen ontbreken, de ingelogde medewerker bij het printen van de baliebon eiseres is, de kassabon van dezelfde datum is, 09:23 uur en dat de aanwezige kassiers mevrouw [C] en eiseres waren.
Verder staat er bij deze baliebon vermeld dat de geschreven tekst op de baliebon:
“verkeerd aangeslagen”volgens handschriftvergelijkend onderzoek van eiseres is.
Ook wordt er verwezen naar een gespreksverslag (bijlage 73) met de op de kassabon vermelde baliemedewerker, mevrouw [E] . Zij heeft over deze baliebon verklaard: “
Ik herinner mij dit niet. Ik zie dat er op de baliebon ‘verkeerd aangeslagen’ is geschreven. Dat is niet mijn handschrift. Ja, in het begin maakt iedereen wel eens een fout. Klanten letten zelf ook op of het goed gaat. Als er geld is terug gegeven, dan moet de kassabon naar boven, naar de kassier zijn gegaan. De kras door de kassbon vind ik vreemd, dat is niet mijn werkwijze.
Ook staat er vermeld dat de betreffende burger aan de heer [A] heeft meegedeeld dat er geen sprake is geweest van een terugbetaling. Uit de bijlage blijkt deze burger telefonisch heeft meegedeeld geen geld retour te hebben gekregen.
Eiseres heeft over deze baliebon verklaard:
“Dit is een bewonersvergunning. Dit is een minboeking. Er staat’verkeerd aangeslagen’. Ja dit is mijn handschrift. Met deze is geen geld omhoog gekomen, want anders had er een handtekening op de bon gestaan. De burger heeft niet contant betaald. Dit is beneden verkeerd aangeslagen, want de klant heeft gepind.”
3.9.
Ten aanzien van baliebon 191521 van 16 december 2016, 12:36 uur (bijlage 18) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de vereiste handtekeningen ontbreken, de ingelogde medewerker bij het printen van de baliebon mevrouw [C] is, de kassabon van dezelfde datum is, 12:23 uur en dat de aanwezige kassiers mevrouw [H] , mevrouw [C] en eiseres waren.
Verder staat er bij deze baliebon vermeld dat de geschreven tekst op de baliebon:
“Mevrouw heeft geen geld bij zich - is geen geld omhoog gekomen”volgens handschriftvergelijkend onderzoek hoogstwaarschijnlijk door eiseres is geschreven. Ook wordt er verwezen naar een gespreksverslag (bijlage 77) met de op de kassabon vermelde baliemedewerker, mevrouw [F] . Zij heeft over deze baliebon verklaard:
“Dit is zo’n A4’tje. Dit is heel raar. Als een klant geen geld heeft, sla je niet af op de kassa. Dat heeft zich, voor zover ik me kan herinneren, nooit voorgedaan. Het handschrift op het A4’tje en op de baliebon is niet van mij. Ik weet niet wie dit geschreven heeft. Stel dat een dergelijke situatie zich zou voordoen, dan zou ik de klant in de gelegenheid stellen geld te halen. De bon zou ik dan laten liggen tot sluitignstijd. Als de klant dan toch niet verschijnt, dan zou ik de bon alsnog laten vervallen.”
Ook staat er vermeld dat de betreffende burger aan de heer [A] heeft meegedeeld dat er geen sprake is geweest van een terugbetaling.
Deze transactie is aan eiseres voorgehouden. Zij heeft ten aanzien van deze transactie verklaard:
“De tekst op de baliebon: ‘Mevrouw geen geld bij zich ….. enz.’ heb ik geschreven. Ik heb ook op de baliebon de tekst ‘terugboeken geen geld’ geschreven. Er is geen geld omhoog gekomen. Dit is een contante betaling. Het klopt zoals u zegt dat deze klant geen bewonersvergunning kan hebben, dat wil zeggen op dat moment niet. Ja, de handtekeningen op de baliebon ontbreken in de vakjes onder aan het formulier. Dat komt ook doordat deze klant geen geld heeft terug gehad. Het moet al zijn aangeslagen voordat de klant er achter kwam dat hij of zij geen geld had.”Nadat aan eiseres onder andere is meegedeeld dat de bijzonderheden zijn besproken met de baliemedewerker, dat de identiteit van de burger op wie de vergunning betrekking heeft bekend is geworden, dat is nagegaan of de betreffende vergunning al dan niet actief is, dat is gesproken met de betreffende burger over de transactie/betaling, dat een schriftkundig onderzoek is gedaan naar het handschrift op de bon en dat op basis van alle bevindingen gesteld kan worden dat de klant gewoon betaald heeft, dat het geld omhoog is gegaan, dat er geen terugbetaling of retour was en dat de geschreven vermelding op de bon haar handschrift is, heeft eiseres het volgende verklaard;
“Ik begrijp heel goed dat u denkt dat ik geld uit de kas heb weggegnomen, maar dat is absoluut niet het geval. Ik ben afhankelijk van wat mijn collega aan de balie mij aangeeft. Dit is heel vervelend. Ik begrijp dat alles in mijn richting wijst. Ik boek nooit zelfstandig een parkeervergunning terug, maar altijd in samenspraak met een collega. In het verleden, met de oude parkeervergunning, sloegen we in overleg wel eens een parkeervergunning terug, als er één teveel geboekt was. Dat deden we altijd in overleg. Ja, ik zou nu inderdaad zelfstandig retourboekingen kunnen doen. Dat is waar. Ik begrijp dat alles naar mij wijst, maar ik heb geen geld weggenomen. Alle retourboekingen die ik gedaan heb, deed ik op aanwijziging van een collega. Ik heb nooit geld weggenomen. Ik begrijp dat er enkele ordners vol zijn met onterechte retourboekingen. Ik doe mijn werk zoals het geleerd is. Ik heb al toegegeven dat ik de boekingen gedaan heb. Ik voer uitsluitend uit wat mijn collega aan de balie aangeeft. U zegt dat er betalingen zijn teruggeboekt, ook van parkeervergunningen die nog actief zijn. Ik blijf bij mijn uitleg van zojuist.”
3.10.
Ten aanzien van baliebon 198332 van 28 februari 2017, 13:46 uur (bijlage 33) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de vereiste handtekeningen ontbreken, de ingelogde medewerker bij het printen van de baliebon eiseres is, de kassabon van dezelfde datum is, 13:27 uur en dat de aanwezige kassiers mevrouw [H] en eiseres waren.
Verder wordt er verwezen naar een gespreksverslag (bijlage 78) met de op de kassabon vermelde baliemedewerker, mevrouw [G] . Zij heeft over deze baliebon verklaard:
“Dit is ook niet getekend. Dit is een zelfde situatie als het vorige formulier. Ik zou altijd laten tekenen.”Ook staat er vermeld dat de betreffende burger aan de heer [A] heeft meegedeeld dat er geen sprake is geweest van een terugbetaling. Uit de bijlage blijkt dat de burger telefonisch heeft verklaard geen geld retour te hebben ontvangen.
Eiseres heeft ten aanzien van deze transactie het volgende verklaard: “
Dit is raar. Hier zit geen handtekening op dat iemand het ontvangen heeft. In dit geval moet er zo’n handtekening op staan, want dit is gepind, dus moet er geld naar beneden zijn gegaan.”Nadat [Bedrijfsrecherche] eiseres heeft meegedeeld dat de bijzonderheden van de transactie met de baliemedewerker zijn besproken, dat de identiteit van de burger op wie de transactie betrekking heeft bekend is geworden, dat met deze burger is gesproken over alle bijzonderheden rond de transactie/betaling en dat alle bevindingen erop duiden dat de klant gewoon betaald heeft, dat er geen terugbetaling of retour is geweest heeft eiseres nog het volgende verklaard:
“Ik heb hier geen verklaring voor, maar ik heb het geld niet in mijn zak gestopt.”
3.11.
Ten aanzien van baliebon 214371 van 10 oktober 2017, 13:04 uur (bijlage 49) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de vereiste handtekeningen ontbreken, de ingelogde medewerker bij het printen van de baliebon eiseres is, de kassabon van dezelfde datum is, 11:18 uur en dat de aanwezige kassier eiseres was.Verder staat er bij deze baliebon vermeld dat er een geschreven tekst op de baliebon staat:
“Gaat niet door!”
De op de kassabon vermelde baliemedewerker, mevrouw [F] heeft over deze baliebon verklaard (bijlage 77):
“Dit is niet mijn handschrift. Ik vind het ook een heel gekke situatie. Hier zou iemand een parkeervergunning voor bewoners vragen, die betalen, vervolgens zou de vergunning niet nodig zijn en wil hij zijn geld terug. Ik kan me zo’n situatie niet herinneren. Ik zie ook dat het A4’tje niet getekend is. Dit klopt niet.”
Ook staat er vermeld dat de betreffende burger aan de heer [A] heeft meegedeeld dat er geen sprake is geweest van een terugbetaling (bijlage 49).
Eiseres heeft over deze baliebon het volgende verklaard: “
Ik vermoed dat ik niks terug omhoog heb gehad en dat deze bewonersvergunning met bezoekersuren niet is doorgegaan.”
Nadat zij met de bijzonderheden van deze baliebon bekend is gemaakt, heeft zij verklaard:
“Hier is geen geld omhoog gekomen, dus is er ook geen geld naar beneden gegaan. Dit is gewoon een registratie.”
3.12.
Ten aanzien van baliebon 162497 van 10 december 2015, 13:56 uur (bijlage 56) en baliebon 162904 van 15 december 2015, 14:23 (bijlage 57) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de ingelogde medewerker bij het printen eiseres is. Eiseres heeft ten aanzien van deze bonnen verklaard:
“Dit is heel raar, Dit is na sluitingstijd gebeurd, want wij sluiten om 14:00 uur. Ja, het is op mijn naam. U zegt dat er geen betaling aan de balie is, en dat er toch geld wordt retour geboekt. Dit geld is naar beneden gegaan. U zegt dat de balie dicht was. Misschien was het toen heel druk. Dit is inderdaad raar. Het kan zijn dat Lena toen net bij ons werkte. Het is zo dat Lena toen enige tijd op mijn naam gewerkt heeft. Het zou kunnen dat zij de boeking heeft gedaan, maar het kan ook zijn dat ik de boeking gedaan heb. Ik begrijp het probleem. U hebt ordners vol met baliebonnen die niet kloppen. Wat moet ik zeggen? Het is gebeurd, maar ik heb gewoon mijn werk gedaan.”
3.13.
Ten aanzien van baliebon 160511 van 16 november 2015, 11:45 uur (bijlage 58) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de ingelogde medewerker bij het printen eiseres is. Over deze bon heeft eiseres verklaard: “
U zegt dat er geen plusbetaling is, naar dat er wel wordt teruggeboekt. Het zou kunnen dat er niet betaald is op de 5e, maar dat de persoon op een andere dag aan de balie stond.”
3.14.
Ten aanzien van baliebon 185392 van 22 september 2016, 18:19 uur (bijlage 59) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de ingelogde medewerker bij het printen eiseres is en dat de aanwezige kassiers mevrouw [H] , mevrouw [C] en eiseres waren. Over deze bon heeft eiseres verklaard:
“Ik weet niet wat er gebeurd is. Het zou kunnen dat dit eerder op een andere dag plus is geboekt.”
3.15.
Ten aanzien van baliebon 183014 van 18 augustus 2016, 13:32 uur (bijlage 60) vermeldt [Bedrijfsrecherche] dat de ingelogde medewerker bij het printen eiseres is en de aanwezige kassiers mevrouw [C] en eiseres waren. Over deze bon heeft eiseres verklaard:
“Ik weet het niet. We hadden dagdeelvergunningen. Die waren bijna op. Er moest besteld worden. We hadden een afspraak dat er niet meer dan 20 per adres verkocht mochten worden, We hadden een beperkte afgifte. Het moet daarmee te maken hebben, maar ik weet nu niet meer in welke hoedanigheid.”
3.16.
[Bedrijfsrecherche] heeft eiseres niet gehoord over baliebon 217893 van 13 december 2017, 13:29 uur, de baliebon waarover met eiseres voorafgaand aan haar schorsing is gesproken (bijlage 20 bij het rapport), het rapport vermeldt met betrekking tot deze baliebon het volgende. De handtekening van de baliemedewerker ontbreekt, de ingelogde medewerker bij het printen van de baliebon was eiseres, de kassabon is van dezelfde datum is, 10:05 uur en de aanwezige kassier was eiseres. Verder staat er bij deze baliebon vermeld onder verwijzing naar een gespreksverslag (bijlage 21) dat de op de kassabon vermelde baliemedewerker, mevrouw F. Soer niets zou weten van de restitutie en dat de betreffende burger [A] heeft geïnformeerd dat er geen sprake is geweest van een terugbetaling (bijlage 20 en 21). Zij heeft blijkens de bijlagen schriftelijk verklaard dat de handtekening op de baliebon niet van haar is en dat het geld dat zij contant aan de balie heeft betaald voor de parkeervergunning niet retour heeft gekregen. In het gesprek voorafgaande aan de schorsing is eiseres aldus met deze baliebon geconfronteerd en om uitleg gevraagd. Uit het gespreksverslag komt naar voren dat eiseres zich niet aan de te volgen procedure houdt. Zij heeft erkend de procedure niet te hebben gevolgd en heeft gesteld dat zij nooit geld heeft weggenomen.
3.17.
Bij het onderzoek is [Bedrijfsrecherche] opgevallen dat een aantal transacties in of rond de lunchpauze plaatsvinden en tijdens avondopenstellingen. Op de momenten waarop de kassier vaak alleen in de backoffice van Burgerzaken aanwezig is. Tijdens de gevoerde gesprekken werd [Bedrijfsrecherche] bekend dat eiseres in de lunchpauze vaak de kas van een collega waarnam. Verder is het [Bedrijfsrecherche] opgevallen dat eiseres de enige kassier is die op alle datums waarop er onregelmatigheiden hebben plaatsgevonden aanwezig is geweest. Verder acht [Bedrijfsrecherche] het opmerkelijk dat eiseres verantwoordelijk is voor verreweg de meeste retourbetalingen en de hoogste bedragen aan retourbetalingen, terwijl zij van de drie kassiers het minst als zodanig werkzaam is geweest. [Bedrijfsrecherche] heeft tijdens het onderzoek ook documentatie uit het intern onderzoek van verweerder ontvangen. Daaruit is [Bedrijfsrecherche] gebleken dat het om circa 300 verdachte retourbonnen gaat en dat op veel van die bonnen de vereiste handtekeningen ontbraken, terwijl ‘normale’ retourtransacties wel getekend werden. Verder heeft [Bedrijfsrecherche] opgemerkt dat veel verdachte retourbonnen betrekking hebben op actieve parkeervergunningen. Het viel [Bedrijfsrecherche] ook op dat binnen de parkeerapplicatie geen enkele keer is vermeld dat er sprake is van een retourbetaling. Ook komt het meerdere malen voor dat de parkeervergunning niet ingetrokken blijkt te zijn.
In 2015 heeft eiseres een bedrag van € 9.818,29 ontvangen en € 22.868,23 uitbetaald, in 2016 heeft zij een bedrag van € 8.755,55 ontvangen en € 11.351,00 uitbetaald en in 2017 heeft zij het bedrag van € 2.103,60 ontvangen en € 8.761,99 uitbetaald. Omdat deze retourbetalingen niet tot tekorten in de kas hebben geleid, is het volgens [Bedrijfsrecherche] aannemelijk dat de administratie is gemanipuleerd. Het betalingsgedrag van de andere kassiers geeft een tegenovergesteld beeld, namelijk hogere bedragen aan ontvangsten en lagere bedragen aan uitbetalingen.
3.18.
[Bedrijfsrecherche] is op grond van de bevindingen van het onderzoek tot de conclusie gekomen dat eiseres baliebonnen voor retourbetalingen heeft aangemaakt zonder de daarvoor geldende procedures correct uit te voeren, dat het in de meeste gevallen gaat om het geld van parkeervergunningen die niet zijn ingetrokken en dat het geld van die ‘retouren’ niet aan de klant of de gemeente is afgedragen. De omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden doen volgens [Bedrijfsrecherche] veronderstellen dat eiseres het geld van de zogenaamde retourbetalingen heeft weggenomen. Daarbij heeft [Bedrijfsrecherche] de aantekening gemaakt dat eiseres dit echter ontkent en dat er geen aanwijzigingen naar voren zijn gekomen dat andere medewerkers betrokken zijn bij de ongeregeldheden.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van [Bedrijfsrecherche] in voldoende mate wordt gedragen door de bevindingen van het onderzoek. Eiseres heeft geen adequate verklaring gegeven voor de onregelmatigheden met betrekking tot de retourboekingen, terwijl dat van haar als kassier wel mag worden verwacht. In veel gevallen is vastgesteld dat er geen vergunning is ingetrokken of dat de retourboeking om andere reden ongeloofwaardig is. Ook is in meerdere gevallen gebleken dat er geen geld is terugbetaald aan de betreffende klant terwijl er wel een retourboeking door eiseres is gedaan. Dat niet is komen vast te staan dat de handtekening van de klant door eiseres is gezet, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet heeft gefraudeerd. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat uit de verklaringen van de baliemedewerkers blijkt dat het zelden voorkomt dat retourbetalingen aan de balies worden gedaan en dat zij zich bepaalde retourbetalingen ook niet kunnen herinneren. Dat meerdere baliemedewerkers zouden hebben gefraudeerd, zoals eiseres heeft gesuggereerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Voor een dergelijk scenario biedt de voorhanden zijnde informatie ook geen enkel aanknopingspunt.
3.20.
Uit het onderzoek door [Bedrijfsrecherche] is ook naar voren gekomen dat eiseres de gebruikelijke procedure dat drie personen de baliebon moeten ondertekenen wel volgt bij retourbetalingen die op een juiste wijze zijn verlopen. Mede in het licht hiervan acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat eiseres niet op de hoogte is van de te volgen procedure(s). De leidinggevende van eiseres heeft ter zitting verklaard dat de protocollen niet worden gepubliceerd, omdat deze voor intern gebruik zijn. De gemachtigde van verweerder heeft daaraan toegevoegd dat de protocollen met de medewerkers zijn gedeeld.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ook uit de wijze waarop het balieformulier is opgesteld al volgt dat het formulier moet worden getekend door de baliemedewerker, de klant en de kassier, zodat van eiseres als kassier redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij er voor zorgdraagt dat alle handtekeningvelden worden ingevuld.
3.21.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank de bevindingen van [Bedrijfsrecherche] voldoende zijn om het ontslagbesluit te dragen hecht zij ook betekenis aan het rapport met bevindingen van het eigen onderzoek naar retourboekingen. Hoewel dat rapport pas later in deze procedure in het geding is gebracht en aan dat rapport niet dezelfde bewijskracht kan worden toekend als het rapport van [Bedrijfsrecherche] , ook omdat eiseres bij dat onderzoek niet is betrokken en de onderliggende stukken niet beschikbaar zijn, draagt het wel bij aan de door de rechtbank verkregen overtuiging. Het rapport bevat een overzicht van verdachte retourboekingen in de periode van 10 december 2012 tot en met 21 december 2017, waarbij per baliebon de bevindingen zijn opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat er nagenoeg alleen onregelmatigheden zijn aangetroffen bij retourboekingen die op naam van eiseres staan. In een aantal gevallen is gebleken dat de baliebon en kassabon na archivering zijn vernietigd. Verweerder heeft die retourboekingen echter aan de hand van een kopie van de baliebon kunnen onderzoeken. Bij slechts 7 van deze 269 verdachte retourboekingen staat de naam van een andere kassier dan eiseres vermeld. In ieder geval vier van deze gevallen is uit onderzoek gebleken dat eiseres stond ingelogd onder de naam van een collega. Uit het rapport komt derhalve het beeld naar voren dat eiseres verreweg de meeste retourboekingen had ten opzichte van haar collega kassiers en van die retourboekingen ook nog eens zeer veel retourboekingen onregelmatigheden vertonen. Eiseres heeft daar ook geen verklaring voor gegeven.
3.22.
De rechtbank heeft derhalve uit de onderzoeksbevindingen van [Bedrijfsrecherche] aangevuld met het de gegevens uit het intern onderzoek van verweerder en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard de overtuiging gekregen dat eiseres de haar verweten gedragingen heeft begaan. Met de gedragingen zoals deze hiervoor zijn vastgesteld heeft eiseres niet gehandeld zoals van een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Verweerder heeft de gedragingen terecht gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim.
3.23.
Voor wat betreft het verstrekken van bedrijfsparkeervergunningen aan een bekende overweegt de rechtbank dat gebleken is dat eiseres niet bevoegd was tot het verstrekken van deze parkeervergunningen. Van de aanvragen om een parkeervergunning zijn geen documenten te vinden en er zijn geen betalingen voor deze parkeervergunningen ontvangen. De parkeervergunningen zijn bovendien in strijd met de geldende regelgeving verstrekt. Eiseres is er niet in geslaagd te weerleggen dat zij deze gedraging heeft gepleegd. Ook deze gedraging heeft verweerder kunnen aanmerken als ernstig plichtsverzuim.
3.24.
Niet valt in te zien dat het plichtsverzuim niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres heeft haar subsidiaire stelling dat voor zover wel sprake zou zijn van plichtsverzuim haar dit niet toe te rekenen valt op geen enkele wijze onderbouwd.
3.25.
Nu eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim was verweerder bevoegd haar disciplinair te straffen.
3.26.
De opgelegde disciplinaire straf van ontslag is, gezien de ernst en de aard van de gedragingen, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3.27.
Gelet op het voorgaande houdt het ontslag in rechte stand.
Ten aanzien van de schorsing en inhouding bezoldiging
3.28.
Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2, door het college worden geschorst wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan.
3.29.
Volgens vaste rechtspraak moet, als een ambtenaar wordt geschorst wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, de vraag worden beantwoord of dat voornemen op een toereikende grondslag berust. Voor het antwoord op die vraag is niet beslissend of van de beschikbare gronden een zodanige overtuigingskracht uitgaat dat daarop de bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag kan worden gebaseerd, maar of daaraan voldoende gewicht kon worden toegekend om te komen tot het voornemen tot die bestraffing (zie de uitspraak van de CRvB van 25 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7645).
3.30.
Naar het oordeel van de rechtbank kon aan de beschikbare gronden voldoende gewicht worden toegekend om te komen tot het voornemen tot onvoorwaardelijk ontslag. Verder ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat verweerder de bezoldiging van eiseres niet mocht inhouden. In het schorsingsbesluit van 27 februari 2018 is opgenomen dat gelet op het voornemen tot ongevraagd ontslag de grondslag van de schorsing wijzigt naar het bepaalde in artikel 8:15:2, eerste lid, van het CAR/UWO en de doorbetaling van het salaris behoudens het bepaalde in artikel 8:15:2, tweede lid en derde lid, van het CAR/UWO wordt gestaakt. De rechtbank merkt de vermelding van artikel 8:15:2, eerste lid, van het CAR/UWO aan als een kennelijke verschrijving: overduidelijk is dat dit artikel 8:15, eerste lid, aanhef en onder a, van het CAR/UWO had moeten zijn. Eiseres is door deze verschrijving overigens ook niet in haar belangen geschaad.
3.31.
Gelet op het voorgaande houdt ook de schorsing en de inhouding van de bezoldiging in rechte stand.
Conclusies
4.1.
Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu verweerder echter in zijn reactie op de tussenuitspraak en door het overleggen van de bevindingen van het eigen onderzoek en de nadere motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld en, zoals uit het vorenoverwogene blijkt, het ontslag en de schorsing met inhouding van de bezoldiging in rechte stand houden, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
4.2.
De rechtbank overweegt daarbij nog dat verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak niet gehouden was de bezwarencommissie opnieuw om advies te vragen. Er is geen sprake van een situatie die het opnieuw horen van eiseres noodzakelijk maakt. De bezwarencommissie heeft eiseres gehoord en heeft eiseres in de gelegenheid gesteld haar bezwaren nader toe te lichten. Verweerder heeft, zoals hiervoor is overwogen, met de nadere motivering van het bestreden besluit het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Met de nadere motivering heeft alsnog een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsgevonden.
Door overlegging van het verslag van bevindingen van het eigen onderzoek heeft verweerder het zorgvuldigheidsgebrek gerepareerd. Eiseres heeft de gelegenheid gehad en gebruikt om daar op te reageren.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hemaar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.837,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.837,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier
.De uitspraak is gedaan op 24 april 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.