ECLI:NL:RBDHA:2020:5891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
NL20.9072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.G. Wiebes, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Dalhuisen, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank overweegt dat de eiser niet heeft aangetoond dat er in Italië sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat Nederland mag uitgaan van de veronderstelling dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft geen overtuigende informatie overgelegd die zou aantonen dat zijn situatie anders is dan die van andere asielzoekers in Italië. De rechtbank wijst erop dat eiser ook geen medische stukken heeft overgelegd die zijn kwetsbaarheid onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan in een tijd waarin vanwege de coronamaatregelen geen openbare zitting kon plaatsvinden, maar de rechtbank heeft aangegeven dat de uitspraak alsnog openbaar zal worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9072
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 door middel van een Skype- beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Eiser voert aan dat hij na overdracht aan Italië een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter onderbouwing van het standpunt
dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, verwijst eiser naar een rapport van SFH/OSAR van 20 januari 2020, een update van Vluchtelingenwerk van 23 april 2020, een rapport van AIDA van 27 mei 2020 en een circular letter van de Italiaanse Dublinunit van 25 februari 2020. Eiser voert verder aan dat hij in Italië na de afwijzing van zijn asielverzoek op straat terecht is gekomen zonder opvang en andere voorzieningen, terwijl hij lichamelijk beperkt is aan zijn arm ten gevolge van gebeurtenissen in zijn land van herkomst. In Italië is hij bovendien opnieuw slachtoffer geworden van een geweldsincident, waardoor de toestand van zijn arm verder is verslechterd. De procedure in Italië is er niet op ingericht om als gevolg van ernstig geweld gewond geraakte en dus kwetsbare slachtoffers als zodanig te herkennen. Eiser is in Nederland voor zijn arm doorverwezen naar het ziekenhuis, maar vanwege de coronaproblematiek is de behandeling gestaakt. Eiser heeft verder last van maagklachten en is daarvoor op zondag 14 juni 2020 in het ziekenhuis opgenomen geweest. Eiser is kort daarna ontslagen uit het ziekenhuis, maar moet nog een afspraak maken voor het maken van een echo. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een afsprakenkaart overgelegd. Eiser voert verder aan dat hij na overdracht aan Italië verwacht dat opvang en een medische behandeling voor hem niet toegankelijk zal zijn, mede gelet op de door verweerder erkende zorgwekkende positie van asielzoekers in Italië. Van eiser kan bovendien niet worden verwacht dat hij langdurige procedures voert om alsnog een medische behandeling te verkrijgen, terwijl hij direct hulp nodig heeft. Het bestreden besluit is daarom niet op juiste wijze gemotiveerd. Eiser voert verder in dit verband aan dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet heeft toegelicht waarom hij niet kwetsbaar zou zijn en waarom zijn positie anders zou zijn dan die van de vreemdelingen in het Tarakhel arrest.1 Eiser voert tot slot aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië vanwege het coronavirus.
Verweerder heeft hierbij niet zijn persoonlijke problematiek betrokken. Eiser is al kwetsbaar en het besmettingsrisico maakt eiser nog kwetsbaarder. Eiser betwist dat sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel vanwege het coronavirus, omdat op dit moment geen zicht bestaat op overdracht aan Italië. De langdurige onduidelijkheid ten gevolge van het coronavirus leidt ertoe dat verweerder visa voor kort verblijf afwijst en dat bezwaarschriften hiertegen kennelijk ongegrond worden verklaard. Verweerder kan volgens eiser niet in de Dublinprocedures andere, minder verstrekkende consequenties verbinden aan de gevolgen van de coronamaatregelen. Eiser is daarom van oordeel dat verweerder na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april 20202 een ander standpunt inneemt dan de ABRvS heeft gedaan. Eiser verwijst in dit verband naar de Richtsnoeren van de Europese Commissie van 14 april 2020. Het bestreden besluit is op grond van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd en verweerder had gelet op de problemen van eiser toepassing dienen te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat in Italië sprake is systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem.
1. Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel vs. Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, heeft de ABRvS in haar uitspraak van 19 december 20183 geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten na overdracht aan Italië een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. De ABRvS heeft dit oordeel daarna meerdere keren herhaald.4 Verder heeft de ABRvS in de uitspraak van 8 april 20205 overwogen dat ook het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 geen wezenlijke wijzigingen laat zien ten opzichte van eerdere rapporten die door de ABRvS zijn beoordeeld. Ook de overige bronnen waar eiser naar heeft verwezen laten naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld zien dan door de ABRvS is beoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraken. Eiser heeft bovendien niet nader gespecificeerd uit welke passages van de betreffende stukken blijkt dat sprake is van een wezenlijk andere situatie in Italië. Daarnaast heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd of een begin van bewijs geleverd dat Italië door de verspreiding van het coronavirus niet meer aan zijn internationale verplichtingen kan voldoen.
5. De rechtbank overweegt verder dat ook uit het persoonlijk relaas van eiser niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn stellingen met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot opvang en medische zorg niet onderbouwd. Van eiser mag bovendien worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Italië. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen in zijn geval niet mogelijk, uiterst moeilijk of zinloos is. Ten aanzien van de medische situatie van eiser overweegt de rechtbank dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd. Er is dan ook niet gebleken dat eiser in Nederland onder behandeling is van een arts. De afsprakenkaart die eiser heeft overgelegd, is daarvoor onvoldoende. Ook is niet gebleken dat, mocht eiser medische behandeling nodig hebben, Nederland de meest aangewezen lidstaat is om hem te behandelen. De rechtbank overweegt dat de huidige maatregelen vanwege de uitbraak van het coronavirus het verkrijgen van bewijsstukken lastig maakt, maar acht van belang dat eiser ook geen begin van bewijs heeft geleverd ten aanzien van zijn medische gesteldheid. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in Italië de medische voorzieningen in het algemeen vergelijkbaar zijn met die in de andere lidstaten en dat het aan eiser is om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd. Daar komt nog bij dat eiser zich ook bij voorkomende problemen met betrekking tot toegang tot medische zorg dient te wenden tot de daartoe geëigende instanties en de (hogere) autoriteiten om zich te beklagen. Niet gebleken is dat die mogelijkheid er voor eiser niet is. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Voor zover de gronden gericht zijn op de positie van kwetsbaren in Italië overweegt de rechtbank dat op grond van het voorgaande ten aanzien van eiser niet is gebleken dat hij een kwetsbaar persoon is. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser niet gebleken dat sprake is van kwetsbaarheid in de zin van het arrest Tarakhel. Bovendien heeft de ABRvS geoordeeld in haar uitspraak van 8 april 20206 dat verweerder

3.ECLI:NL:RVS:2018:4131

4 De rechtbank wijst op bijvoorbeeld de uitspraken van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861), van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2957) en van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987).
ook in het geval van kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze grond slaagt niet.
7. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd ten gevolge van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus een tijdelijk en feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.7 Dat verweerder vanwege de uitbraak van het coronavirus visa voor tijdelijk verblijf afwijst, maakt het voorgaande niet anders. De tijdelijkheid van de maatregelen in het kader van het afgeven van visa voor tijdelijk verblijf en de tijdelijkheid van de maatregelen in het kader van de Dublinoverdrachten zijn twee verschillende toetsingskaders. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat tegen de tijd dat in de onderhavige zaak de overdrachtstermijn verloopt er zal worden bezien wat de vervolgstappen zijn.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, de richtlijnen, het EVRM en het Handvest jegens eiser niet zal schenden. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheid naar voren heeft gebracht op grond waarvan verweerder de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgronden slagen niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.ECLI:NL:RVS:2020:1032

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
23 juni 2020
Documentcode: DSR11959662
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.