ECLI:NL:RBDHA:2020:6154
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom voor baggerwerkzaamheden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een maatschap van melkveehouders en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De maatschap, bestaande uit de broers [eiseres 1] en [eiseres 2], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Hoogheemraadschap waarin hen een last onder dwangsom werd opgelegd voor het gedogen van baggerwerkzaamheden aan de [polder 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap in 2017 was geïnformeerd over de noodzaak van baggerwerkzaamheden en dat er meerdere communicatiepogingen waren gedaan door het Hoogheemraadschap om deze werkzaamheden uit te voeren. De maatschap had echter aangegeven dat zij alleen met een baggerspuit wilde baggeren, terwijl het Hoogheemraadschap een mobiele kraan wilde gebruiken. Na een aantal mislukte pogingen om de werkzaamheden uit te voeren, heeft het Hoogheemraadschap een last onder dwangsom opgelegd van € 3.500,- per keer dat de aannemer onverrichter zake moest vertrekken, met een maximum van € 14.000,-. De rechtbank oordeelde dat de maatschap niet had voldaan aan de opgelegde last en dat de invordering van de dwangsom rechtmatig was. De rechtbank verwierp ook het beroep van de maatschap op het vertrouwensbeginsel, omdat de toezegging van de ambtenaar niet conform de bedoeling van het Hoogheemraadschap was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de invordering van de dwangsom.