ECLI:NL:RBDHA:2020:6232
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van het Nederlanderschap wegens identiteitsfraude en de toepassing van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2020 uitspraak gedaan over de intrekking van het Nederlanderschap van twee Iraanse eisers, die hun Nederlanderschap hadden verkregen op basis van een naturalisatieverzoek. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het Nederlanderschap ingetrokken wegens identiteitsfraude, waarbij de eisers onjuiste identiteitsgegevens hadden opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om het Nederlanderschap in te trekken, maar dat er een zorgvuldige afweging moest plaatsvinden in het licht van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de intrekking voor de eisers, die al lange tijd in Duitsland woonden en daar een bestaan hadden opgebouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een zorgvuldige belangenafweging moet plaatsvinden, inclusief de gevolgen voor het gezinsleven en de rechten als EU-burger.