Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer: NL18.7451
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1994 en van Afghaanse nationaliteit, eiser,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).
ProcesverloopBij besluit van 16 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en ook de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL18.7452).
Op 22 mei 2018 heeft eiser verzocht om aanhouding van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening om hem in de gelegenheid te stellen het reeds bij het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) aangevraagde rapport te laten opstellen en in te brengen. De rechtbank heeft op dezelfde dag aan partijen bericht dat in afwachting van het beschikbaar komen van de iMMO-rapportage de behandeling van het beroep en voorlopige voorziening zal worden aangehouden.
Verweerder heeft op 5 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.7452, plaatsgevonden op 23 juni 2020.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Op 28 januari 2017 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Eiser is op 7 juli 2017 overgedragen aan Duitsland, waar hij op 9 juli 2017 een tweede asielaanvraag heeft ingediend. Op 6 november 2017 is eiser in Duitsland geregistreerd als “met onbekende bestemming vertrokken”. Hij heeft op 26 oktober 2017 in Nederland de onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op [geboortedatum] 2000 in Mazar‑e-Sharif in Afghanistan is geboren en dat hij behoort tot de Turkmeense bevolkingsgroep. In Afghanistan woonde eiser bij zijn oom omdat zijn ouders zijn overleden. Eiser heeft verklaard dat hij toen hij in zijn woonplaats van school naar huis liep twee keer is benaderd en bedreigd door drie onbekende personen. Hiervan heeft hij samen met zijn oom aangifte gedaan bij de politie. Vervolgens is eiser een derde keer door deze personen benaderd en is hij door hen ontvoerd op weg van school naar huis. Eiser is ongeveer 25-30 dagen vastgehouden in een kelder. Hij mocht niet naar buiten en hem zijn vreselijke dingen aangedaan. Hij moest in meisjeskleding dansen voor groepen mannen op feesten en na afloop van deze feesten werd hij verkracht en mishandeld. Eiser is ontsnapt toen in een nacht de gasten weg waren, de anderen dronken of onder invloed van drugs waren en de deur niet op slot was. Toen is hij naar zijn oom gegaan die een reisagent voor hem heeft gevonden. Eiser heeft Afghanistan verlaten omdat het niet veilig was om bij zijn oom te blijven. Zijn oom heeft hierdoor ook problemen gekregen. Eiser heeft littekens, zijn neus staat scheef en zijn tanden zijn afgebroken door klappen. Hij is meermalen verkracht en geslagen en er zijn sigaretten op zijn armen uitgedrukt.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser stelt te zijn [eiser] , 16 jaar oud, van Afghaanse nationaliteit en behorend tot de Turkmeense bevolkingsgroep (1e element); en
- eiser stelt in Afghanistan te zijn ontvoerd en vervolgens te zijn misbruikt als dansjongen (Bacha Bazi) gedurende circa één maand. Eiser is gevlucht en heeft Afghanistan verlaten. Na zijn vertrek uit Afghanistan heeft zijn oom ook problemen gekregen, waardoor hij is moeten verhuizen (2e element).
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat alleen de naam en nationaliteit van eiser geloofwaardig worden geacht.
5. Verweerder werpt met betrekking tot het eerste element het navolgende aan eiser tegen:
- eiser ontkent een paspoort in de Duitse procedure te hebben getoond en ontkent de geboortedatum die op dat document staat, terwijl uit contact met de Duitse autoriteiten blijkt dat eiser een op zijn naam gesteld paspoort heeft getoond met een andere geboortedatum dan [geboortedatum] 2000;
- eiser heeft te summier verklaard over zijn etnische afkomst die daarom niet aannemelijk wordt geacht;
6. Verweerder werpt met betrekking tot het tweede element het navolgende tegen:
- eiser heeft ongerijmde verklaringen afgelegd over de gestelde ontvoering en zijn gestelde gedragingen zijn bevreemdingwekkend;
- eiser voldoet niet aan de kenmerken van slachtoffers van Bacha Bazi want eiser is niet minderjarig, eiser is geen weeskind en eiser stelt verkracht te zijn door meerdere mannen in plaats van door één commandant;
- eiser kan geen concrete en gedetailleerde verklaringen over de daders te geven;
- de ontsnapping is relatief eenvoudig;
- omdat de ontvoering, mishandeling en verkrachtingen niet aannemelijk zijn, is het relaas dat oom hierdoor problemen heeft ondervonden ook niet aannemelijk en bovendien verklaart eiser summier hierover.
7. In het verweerschrift wordt een reactie op de rapportage van het iMMO gegeven en aangegeven dat eiser wisselend heeft verklaard over de omstandigheid of hij analfabeet is.
Verweerder handhaaft zijn besluit dat eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw 2000.
8. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het navolgende aan. Verweerder had een leeftijdsonderzoek moeten aanbieden want de leeftijd in het op zijn naam gestelde paspoort dat door de Duitse autoriteiten is onderzocht klopt niet. Eiser spreekt Turkmees en dat is een duidelijke aanwijzing dat hij Turkmeens is. Dat hij nadat hij twee was bedreigd ondanks de waarschuwing van zijn oom toch dezelfde route van school naar huis liep kwam doordat de politie had gezegd dat ze de mannen die hem bedreigd hadden zouden oppakken. Eiser past wel in het beeld van Bacha Bazi en heeft hierbij verwezen naar diverse bijgevoegde publicaties. Leeftijd is hierin geen onderscheidende rol en de personen wisten dat de ouders van eiser zijn overleden en hij bij zijn oom woonde. Eiser heeft consistent verklaard en voor zover verweerder dat te summier achtte had hij moeten doorvragen in het gehoor. Verweerder had een medisch onderzoek moeten starten en bovendien in de besluitvormingsfase moeten wachten op de resultaten van het onderzoek door het iMMO. Eiser heeft in de gronden van beroep diverse publicaties overgelegd om dit standpunt te onderbouwen. In reactie op het verweerschrift heeft eiser naar voren gebracht dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de medische aspecten van de zaak. Eiser heeft tot slot aan de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) over artikel 18 van de Procedurerichtlijn (hierna: Pri).
Rechtsvragen en overwegingen van de rechtbank
9. Partijen zijn verdeeld over de reikwijdte van de verplichting die verweerder heeft op grond van artikel 18 Pri in samenhang gelezen met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn (hierna: Kri). Partijen zijn het verder oneens over hoe de iMMO-rapportage die eiser heeft doen opmaken moet worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of eiser compleet, coherent en consistent heeft kunnen verklaren en bij de beoordeling in hoeverre sprake is van medisch steunbewijs. De rechtbank zal in deze procedure de beoordeling door verweerder van het asielrelaas toetsen en daarbij ingaan op de medische aspecten van deze procedure. De rechtbank zal in deze uitspraak ook ingaan op het verzoek aan de rechtbank om prejudiciële vragen aan het Hof te stellen. Omwille van de leesbaarheid is het juridische kader en het relevante beleid als bijlage opgenomen.
10. Verweerder is op grond van artikel 18 Pri gehouden een forensisch medisch onderzoek (hierna: FMO) op te starten als hij dat relevant acht. In het beleid is opgenomen wanneer verweerder dat aan de orde vindt. Tevens is opgenomen in welke gevallen hij geen medisch onderzoek zal laten doen. De rechtbank overweegt dat verweerder het
steeds relevant moet achtenom te onderzoeken of door medisch onderzoek steun kan worden gevonden voor het relaas van eiser als eiser medische klachten of littekens heeft en eiser verklaart dat zijn vermogen om te verklaren of de klachten en/of littekens een gevolg zijn van de gebeurtenissen op grond waarvan hij bescherming vraagt en dit bovendien verband houdt met de kern van het relaas. Verweerder is hiertoe gehouden om invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht en om een goede beoordeling te kunnen maken inzake de behoefte aan internationale bescherming en/of er een risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer.
11. De rechtbank overweegt dat, gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), aan verweerder geen beoordelingsvrijheid toekomt om forensisch medisch onderzoek niet relevant te achten enkel met als reden dat de vreemdeling zijn relaas niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder alleen vrij om medisch onderzoek niet relevant te achten als er geen sprake is van medische klachten en/of littekens of als er geen verband is gesteld tussen het relaas en adequaat kunnen verklaren of tussen het relaas en de klachten en/of littekens. Vanzelfsprekend is medisch onderzoek niet relevant als het element dat daarmee ondersteund zou kunnen worden reeds geloofwaardig is bevonden of als reeds op grond van de verklaringen tot een inwilliging van de aanvraag wordt overgegaan. Ook indien aan eiser niet wordt tegengeworpen dat hij niet adequaat zou hebben verklaard of het medisch onderzoek zou alleen zien op het vermogen om te verklaren is een medisch onderzoek niet relevant. Juist nu een asielrelaas dat is gebaseerd op het zijn onderworpen aan martelingen of andere vormen van zwaar lichamelijk of geestelijk geweld zelden aannemelijk gemaakt kan worden met documenten anders dan foto’s van letsels, aangifte bij de politie of documenten van ziekenhuisopnames, komt aan medisch onderzoek grote waarde toe als steunbewijs voor dergelijke verklaringen. Hierbij betrekt de rechtbank dat een (forensisch) medisch onderzoek naar de causaliteit tussen het gestelde geweldsrelaas en de medische gevolgen beduidend sterker steunbewijs kan opleveren dan de hiervoor benoemde documenten. Een medische rapportage zal immers al snel als een deskundigenbericht worden gekwalificeerd dat, als de totstandkoming en inhoud van het rapport inzichtelijk en concludent is, alleen kan worden weerlegd met een contra-expertise. Bij de hiervoor genoemde documenten is dat niet het geval en zal de vreemdeling bovendien zelf het causale verband tussen zijn verklaringen en de letsels en medische klachten voor zover die uit de documenten blijken moeten onderbouwen, terwijl uit forensisch medisch onderzoek de mate van causaal verband reeds blijkt en daarmee, zodra er enig verband is, de verklaringen ondersteunen. Artikel 18 Pri bepaalt dan ook dat er een verplichting bestaat voor verweerder om dit onderzoek te verrichten. Hiermee geeft verweerder tevens invulling aan de samenwerkingsplicht waartoe hij is gehouden op grond van artikel 4 Kri.
12. Deze invulling van de samenwerkingsplicht vereist een actieve en welwillende houding van verweerder bij het bezien of medisch onderzoek relevant en dus verplicht is. Deze relevantie kan blijken uit de verklaringen van eiser die hij over zijn asielrelaas aflegt tijdens het nader gehoor. Echter, ook in een eerder stadium kunnen er reeds indicaties zijn op grond waarvan verweerder het relevant moet achten om een FMO te starten. De rechtbank overweegt dat in de huidige procedure zodanig sterke indicaties aanwezig zijn dat verweerder voorafgaand aan het nader gehoor reeds had moeten onderkennen dat hij op grond van artikel 18 Pri in samenhang bezien met zijn samenwerkingsplicht op grond van artikel 4 Kri gehouden was om zelf forensisch medisch onderzoek te entameren.
13. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat dit medisch onderzoek in ieder geval moet plaatsvinden voorafgaand aan het uitbrengen van het voornemen. Medisch onderzoek moet namelijk inzichtelijk maken voor verweerder of hij mag uitgaan van de vooronderstelling dat eiser, ondanks medische klachten, in staat moet worden geacht om zijn relaas adequaat naar voren te kunnen brengen. Het is dan ook weinig zinvol om eerst de verklaringen op geloofwaardigheid te beoordelen en op zwaarwegendheid te toetsen en een voornemen uit te brengen en vervolgens pas door een arts te laten onderzoeken of verweerder wel integraal van deze verklaringen mag uitgaan. Immers, indien een arts constateert dat de vreemdeling niet in staat moet worden geacht compleet, coherent en consistent te verklaren, moet verweerder dit betrekken bij het beoordelen van de afgelegde verklaringen en zijn standpunt nader motiveren voor zover hij wil tegenwerpen dat de vreemdeling niet compleet, coherent en consistent heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 18, derde lid, Pri en uit het hierop gebaseerde beleid van verweerder dat het medisch onderzoek moet worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en dat de bevindingen samen met de verklaringen van eiser moet worden beoordeeld. Vanzelfsprekend betekent dit niet dat het verweerder niet is toegestaan om een voorlopige inschatting te maken van hoe het gehoor is verlopen en of de vreemdeling zijn relaas aannemelijk heeft gemaakt.
14. De rechtbank constateert dat de volgende stukken voor verweerder beschikbaar waren voordat het nader gehoor is afgenomen:
Op 1 februari 2017 heeft het Forensische Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) een medisch advies horen en beslissen uitgebracht ten behoeve van de eerdere asielprocedure die heeft geresulteerd in de overdracht aan Duitsland. Dit advies, dat is opgesteld door een verpleegkundige en een arts, vermeldt dat “sprake is van beperkingen voor het horen en/of beslissen, te weten dat betrokkene heeft aangegeven dat hij niet in staat is om exacte data te benoemen”. Onder het kopje “overige opmerkingen” is het navolgende opgenomen: “Betrokkene heeft aangegeven dat hij geen littekens heeft, doch er is een litteken geconstateerd op de linker hand van meneer. Betrokkene is geadviseerd om naar het GCA te gaan voor de door hem genoemde klachten”.
Aanvraagformulier iMMO-onderzoek van 26 maart 2018;
De gemachtigde van eiser heeft dit aanvraagformulier gevoegd bij de correcties en aanvulling op het eerste gehoor. De rechtbank heeft ter zitting dit aanvraagformulier besproken. In dit aanvraagformulier is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
Welke fysieke klachten en verschijnselen heeft betrokkene op dit moment?
hoofdpijn
Welke littekens heeft betrokkene op dit moment?
Neus staat scheef want gebroken.
Litteken op linker duim (snijwond)
Ronde littekens (lijkend op gevolg sigarettenpeuken) op beide onderarmen en op rechterhand.
Tanden afgebroken, inmiddels hersteld.
Welke psychische klachten en verschijnselen heeft betrokkene op dit moment?
Nachtmerries, slapeloosheid, gespannen.
(…)
Zijn er aanwijzingen voor beperkingen waardoor (…) u denkt dat de betrokkene niet in staat is om goed te kunnen verklaren?
Voelt zich overdag onrustig, slaapt slecht. Zenuwachtig.
(…)”
Ten behoeve van de onderhavige procedure is een nieuw medisch advies horen en beslissen opgemaakt door het FMMU. Dit advies is op 29 maart 2018 ondertekend door de verpleegkundige en op 30 maart 2018 ondertekend door de arts. In dit advies is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
Betrokkene vertoont een zenuw tic in het gezicht. Betrokkene kan emotioneel reageren wanneer hij vertelt over zijn verblijf in het thuisland en de reden van zijn vertrek. (…) Betrokkene verklaart littekens te hebben op de volgende locaties: de beide onderarmen, de linker duim. (…) Betrokkene kreeg dringend advies zijn problemen te gaan bespreken bij het GZA. Betrokkene is geadviseerd de huisarts van GCA/JCS te bezoeken.”
Correcties en aanvulling op het eerste gehoor van 9 april 2018.
In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor dat heeft plaatsgevonden op 6 april 2018 geeft de gemachtigde van eiser aan dat een aanvraag bij het iMMO is gedaan voor medisch onderzoek. Als motivering hiervoor wordt aangegeven dat eiser duidelijk waarneembare littekens op zijn onderarmen heeft die wijzen op marteling door middel van het uitdrukken van sigarettenpeuken. Ook is vermeld dat de neus van eiser scheef staat wat lijkt een gevolg te zijn van een breuk. De gemachtigde van eiser wijst op artikel 18 Pri en paragraaf C1/4.4.4 Vc 2000.
15. Uit de bovengenoemde stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er indicaties zijn om medisch onderzoek relevant te achten om ieder geval te kunnen beoordelen of eiser in een nader gehoor in staat is geweest om zijn relaas adequaat naar voren te brengen. Zowel het tweede FMMU-advies, als de door de gemachtigde van eiser ingevulde bijlage bij het aanvraagformulier bevatten aanwijzingen voor medische problematiek die beperkingen met zich kunnen brengen ten aanzien van de capaciteit om te verklaren. Verweerder heeft dit niet onderkend en heeft het nader gehoor laten plaatsvinden zonder zich te vergewissen of de hoormedewerker rekening moest houden met beperkingen bij eiser in het compleet coherent en consistent verklaren. Weliswaar heeft het FMMU aangegeven dat eiser kon worden gehoord, echter dit geeft de hoormedewerker nog geen inzicht in in hoeverre eiser in staat is om adequaat uit eigen initiatief te verklaren en om vragen te beantwoorden. Dat het gehoor op zich zelf zorgvuldig is ingericht en met waarborgen is omkleed doet hier niet af. Omdat verweerder zich hier geen rekenschap van heeft gegeven en hierop evenmin is ingegaan in het voornemen en besluit leidt dit tot de conclusie dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
16. De rechtbank overweegt voorts dat bij de gronden van beroep een “
Rapportageformulier Bijwonen Gehoor Vluchtelingenwerk” is gevoegd. Dit document betreft een door een medewerker van Vluchtelingewerk opgemaakt verslag van het bijwonen van het nader gehoor dat heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. De rechtbank kan niet vaststellen of verweerder eerder dan door overlegging hiervan bij de beroepsgronden kon beschikken over deze waarnemingen. De rechtbank zal dit stuk daarom buiten beschouwing laten bij het onderzoeken of er voor het uitbrengen van het voornemen op 12 april 2018 reeds indicaties waren voor het relevant achten van medisch onderzoek.
17. In het nader gehoor dat heeft plaatsgevonden op 10 april 2018 heeft eiser onder meer het navolgende verklaard:
“
(…)
Ik ben meerdere malen bedreigd door drie personen, de derde keer dat ik ben bedreigd ben ik door deze personen ontvoerd.
(…)
Ik was ongeveer 25-30 dagen daar.
(…)
Als het feest afgelopen was, werd ik aan mijn voeten en benen vastgebonden en werd ik verkracht. In de tijd dat ik daar was ben ik vaak verkracht.
(…)
Ik ben mishandeld.
(…)
In die maand heb ik vreselijke dingen meegemaakt.
(…)
Ze hebben mij verbrand met sigaretten. Mijn neus is gebroken. Ik heb zelfs tandprotheses. Mijn tanden waren gebroken.
(…)
Iedere keer als ik mijn herhaal vertel, komt alles wat ik meegemaakt heb weer voor ogen. Dat doet mij pijn.
(…)
Ik werd verkracht. Ze bonden mijn handen en benen vast en zijn verkrachtten mij. Als ik gilde, deden ze iets waardoor ik buiten bewustzijn raakte. Dan deden ze met mij wat ze wilden. Deze vragen zijn voor mij pijnlijk. Ik moet dan steeds aan het verleden denken.
(…)
Ik werd gedwongen om te dansen. Als ik weigerde, werd ik geslagen.
(…)
Ik vond het vreselijk, maar ik werd gedwongen en zelfs gemarteld om te gaan dansen, totdat ik uiteindelijk kon ontsnappen.
(…)
Ik ben meer dan tien keer verkracht. Ik werd door die vijf personen verkracht.
(…)
Ik verzette mij daartegen. Toen werden mijn handen en voeten vastgebonden. Daarna werd ik verkracht.
(…)
Soms werd ik met de vuist geslagen. Ze hadden ook zoiets als een touw waarmee ik werd geslagen. Ze hebben mij met sigaretten verbrand. Ik heb littekens op mijn armen. Ik ben met de vuist op mijn neus geslagen. Mijn neus is gebroken. Mijn tanden zijn ook gebroken en ik heb nu een prothese.
Opmerking rapporteur: betrokkene laat littekens op zijn armen zien.
(…)
Ik had grote blaren op mijn armen.
(…).”
18. De kern van het asielrelaas is dat eiser stelt dat hij gedurende een maand slachtoffer is geworden van ontvoering, zware mishandeling en verkrachting. Eiser heeft verklaard dat hij littekens heeft doordat sigaretten op zijn armen zijn uitgedrukt, zijn neus en tanden zijn gebroken doordat hij is geslagen en hij een snijwond op zijn hand heeft die is toegebracht door dezelfde daders. Uit het dossier blijkt dat de FMMU-arts en gemachtigde van eiser deze littekens (deels) hebben waargenomen. De FMMU-arts heeft vermeld dat eiser emotioneel kan reageren als hij vertelt over de reden van zijn vertrek uit zijn thuisland. Gemachtigde van eiser heeft op het iMMO-aanvraagformulier aangegeven dat eiser last heeft van nachtmerries, slapeloosheid en gespannen is. De hoormedewerker heeft littekens op de armen van eiser waargenomen.
19. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van de beschreven en waargenomen littekens, psychische klachten en de verklaringen van eiser waarin hij aangeeft dat er hiertussen een causaal verband bestaat alvorens een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag te kunnen uitbrengen een FMO had moeten starten. Verweerder had zich, voor zover eiser zijn relaas niet met zijn verklaringen reeds aannemelijk had gemaakt, er eerst van dienen te vergewissen of hij de verklaringen van eiser aan zijn beoordeling te grondslag mocht leggen of dat hij bij het beoordelen van de verklaringen rekening moest houden met het niet in staat zijn om compleet, coherent en consistent te verklaren. Tevens had verweerder moeten onderzoeken of uit forensisch medisch onderzoek steun voor de verklaringen van eiser zou blijken. Verweerder is hiertoe gehouden op grond van artikel 18 Pri en zijn samenwerkingsplicht, zoals neergelegd in artikel 4 Kri. Tevens komt deze gehoudenheid voort uit de verplichting van verweerder om te onderzoeken of aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtbank betrekt hierbij uitdrukkelijk dat verweerder aan eiser ten aanzien van de kern van het relaas niet tegenwerpt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder werpt met name tegen dat eiser niet naadloos past bij het beeld van slachtoffers van Bacha Bazi, zoals verweerder dit kennelijk uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van 15 november 2016 afleidt. Verder vindt verweerder dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd. Verweerder werpt eiser tot slot tegen geen details over de dader(s) te kunnen verstrekken. Ten aanzien van de ontsnapping werpt verweerder eiser niets tegen, maar acht hij de gestelde ontsnapping te eenvoudig om aannemelijk te zijn.
20. De rechtbank concludeert dat verweerder op grond van artikel 18 Pri in samenhang gelezen met art 4 Kri verplicht was om een FMO te doen verrichten. Verweerder heeft in de onderhavige procedure niet tot de conclusie kunnen komen dat medisch onderzoek niet relevant was gelet op de indicaties voor beperkingen om te kunnen verklaren, de mogelijke aanwezigheid van medische problematiek en de waargenomen littekens en de verklaringen van eiser over het causale verband hiertussen. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder deze verplichting moeten onderkennen vóór het uitbrengen van het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag en op grond daarvan moeten besluiten tot het opstarten van een FMO. Verweerder heeft dus zelf geen initiatief genomen om een FMO op te starten en is daartoe evenmin overgegaan nadat eiser hem expliciet had verzocht dit te doen. Het in strijd handelen met de verplichting die verweerder heeft op grond van artikel 18 Pri en zoals uitgewerkt in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), de vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en werkinstructie (WI) 2016/4 brengt met zich mee dat het bestreden besluit reeds hierom zal worden vernietigd.
21. In het kader van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank evenwel onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Toetsing van de beoordeling door verweerder van asielrelaas in het bestreden besluit
22. Verweerder heeft het relaas van eiser beoordeeld en hierbij op grond van het FMMU‑rapport geen beperkingen bij het horen aangenomen. Verweerder heeft zonder een FMO te starten een voornemen uitgebracht en vervolgens het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft hierbij de resultaten van het door het iMMO verrichte medische onderzoek niet afgewacht en betrokken. Verweerder heeft in zijn besluit niet verwezen naar de overige inhoud van het advies van het FMMU en het door de gemachtigde ingevulde iMMO-aanvraagformulier en heeft dus evenmin een beperking aangenomen bij het compleet, coherent en consistent kunnen verklaren door eiser.
23. De rechtbank zal de beoordeling door verweerder van het asielrelaas toetsen als ware er geen medische aspecten vóór het nemen van het besluit en als ware er geen medisch onderzoek verricht door het iMMO.
24. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder terecht concludeert dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of hij in het bezit was van een op zijn naam gesteld paspoort dat hij in Duitsland aan de immigratieautoriteiten heeft getoond. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van een paspoort. Vervolgens heeft hij verklaard dat een mensensmokkelaar in Turkije het paspoort dat hij in Duitsland heeft getoond voor hem heeft gemaakt maar dat daarbij een verkeerde geboortedatum in het paspoort is vermeld. De verklaringen over het hebben van een paspoort zijn dus tegenstrijdig. Dat geldt ook voor de verklaringen die eiser heeft afgelegd over school. Eiser heeft enerzijds gezegd dat hij analfabeet is en anderzijds heeft hij verklaard dat hij meerdere jaren naar school is geweest. Verweerder mag er van uitgaan dat in die jaren op school eiser een begin heeft gemaakt met het leren lezen en schrijven. Eiser heeft bovendien niet betwist dat er social media accounts met geschreven berichten op zijn telefoon staan. Ook ten aanzien van de vraag of eiser analfabeet is heeft eiser dus wisselend of tegenstrijdig verklaard.
25. Verweerder mag er voorts, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uit gaan dat de leeftijd die de Duitse autoriteiten hebben aangenomen op grond van dit paspoort correct is. De Duitse autoriteiten hebben immers aangegeven geen onregelmatigheden te hebben geconstateerd in het aan het document verrichte onderzoek. Eiser heeft in deze procedure geen andere identiteitsdocumenten overgelegd. Gelet hierop hoeft verweerder eisers stelling dat hij minderjarig is niet aannemelijk achten en is hij ook niet gehouden om een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Verweerder mag dus, ondanks dat van een vaststelling van een geboortedatum geen sprake is, aannemen dat eiser meerderjarig is. De rechtbank volgt niet dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn leeftijd omdat eisers leeftijd niet is vastgesteld maar op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen. Verweerder mag voor de beoordeling van het asielrelaas van de geboortedatum uitgaan, zoals die blijkt uit het door Duitsland op naam van eiser ingenomen paspoort. Dat betekent dat verweerder mag aannemen dat eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en bij het indienen van de asielaanvraag op 26 oktober 2017 de leeftijd van 23 jaar had bereikt en dus meerderjarig was.
26. Ten aanzien van de geloofwaardigheid van eisers etnische afkomst constateert de rechtbank dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij vrijwel geen informatie kon verstrekken over zijn gestelde Turkmeense afkomst. Eiser heeft verklaard dat hij thuis de Turkmeense taal sprak en buitenshuis het Dari en verder niet veel weet over de geschiedenis en de achtergrond van de Turkmenen omdat hij in de stad woonde en omdat deze kennis volgens hem ook niet normaal is bij jongeren die zoals hij in de stad wonen. De rechtbank overweegt dat verweerder in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom hij van eiser mag verwachten dat hij meer kan vertellen over zijn etnische afkomst. Eiser heeft verklaard dat hij nimmer problemen heeft ondervonden vanwege zijn etnische afkomst. De rechtbank vermag zonder nadere onderbouwing niet in te zien dat een jongen van, naar verweerder mag aannemen jaar ten tijde van zijn asielaanvraag, 23 jaar zich niet alleen bewust moet zijn van zijn etniciteit maar ook onderscheidende kenmerken van de etnische groep waartoe hij behoort, moet kunnen benoemen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat er in Afghanistan een stammencultuur is en zoveel conflicten zijn tussen etnische groepen dat het daarom niet anders kan dat een ieder en dus ook eiser zich bewust is van zijn etnische afkomst en ook weet waarin zijn etnische groep verschilt van andere etnische groepen. De rechtbank volgt dit niet en concludeert dat deze tegenwerping geen stand kan houden. De rechtbank overweegt hierbij dat dit onderdeel van het eerste element geen verband houdt met de kern van zijn asielrelaas, zodat dit enkele motiveringsgebrek niet met zich brengt dat de rechtsgevolgen van het betreden besluit niet in stand kunnen blijven.
27. Verweerder acht de gestelde ontvoering niet aannemelijk omdat eiser ongerijmde verklaringen zou hebben afgelegd en bevreemdingwekkend gedragingen heeft verricht. De rechtbank leest hierin dat verweerder de handelwijze van eiser om, ondanks de eerdere bedreigingen en de waarschuwing van zijn oom, toch zijn vaste route van school naar huis te fietsen. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom de argumenten van eiser niet slagen. Verweerder heeft niet betwist dat eiser aangifte bij de politie heeft gedaan van de twee eerdere bedreigingen en dat de politie hem had gezegd dat ze de daders zouden oppakken. Evenmin heeft verweerder betwist dat de bedreigers wisten waar eiser op school zat en waar hij woonde. Ook is geen inzicht verschaft waarop is gebaseerd dat verweerder kennis heeft van gedragingen van een jongvolwassene die opgroeit in Afghanistan. Daarom valt niet valt in te zien waarom verweerder zich op het standpunt stelt dat dit gedrag dermate afwijkt van zijn verwachtingen dat dit deel van het relaas daardoor niet aannemelijk is. Verweerder heeft in dit verband niet kenbaar bij het standpunt betrokken hoe jongvolwassenen zich gedragen als ze opgroeien in een land en stad met een zeer hoog geweldsniveau en die in die context worden geconfronteerd met persoonlijke bedreigingen. Bovendien is verweerder niet ingegaan op het argument dat de politie tegen hem had gezegd dat hij niet bang hoefde te zijn omdat zij de daders zouden pakken. Dit bevreemdt want verweerder gaat er steevast van uit dat een vreemdeling zich tot de autoriteiten wendt voor bescherming. Daarbij kan het dus niet anders dan dat verweerder dat ook zinvol acht en zich kennelijk op het standpunt stelt dat de Afghaanse autoriteiten daadwerkelijk bescherming (kunnen) bieden. De rechtbank vermag dan niet in te zien waarom eiser aan het doen van aangifte geen vertrouwen mocht ontlenen dat de politie, zoals ze hem hadden toegezegd, de daders zou oppakken. In ieder geval had verweerder nader dienen te motiveren waarom de omstandigheid dat eiser zijn fietsroute niet had aangepast zo bevreemdingwekkend wordt gevonden dat de ontvoering niet aannemelijk wordt geacht. Verweerder dient bij de beoordeling of de gestelde ontvoering geloofwaardig is ook te betrekken dat uit openbaar toegankelijke landeninformatie blijkt dat in Afghanistan jongens veelvuldig op de wijze zoals door eiser is geschetst worden benaderd en ontvoerd. Deze tegenwerping kan dan ook geen stand houden.
28. De kern van het relaas vormt gevormd door de verklaringen van eiser dat hij slachtoffer is geweest van “
Bacha Bazi”. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2019 (pagina 85-86) blijkt dat Bacha Bazi de benaming is voor het in Afghanistan voorkomende ontvoeren en gevangenhouden van jongens door machtigde mannen zoals krijgsheren of commandanten. Deze jongens worden gedwongen om, vaak gehuld in meisjeskleding, te dansen op feesten voor de gasten. Het komt hierbij veelvuldig voor dat deze jongens als seksslaaf worden gebruikt en hierbij seksueel worden misbruikt en verkracht en mishandeld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen slachtoffer van Bacha Bazi is geweest omdat hij niet dezelfde kenmerken vertoont die slachtoffers in het algemeen hebben. Verweerder motiveert dit door te zeggen dat dit uit algemene informatie blijkt, zoals het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van 15 november 2016 en het Country of Origin-rapport van European Asylum Support Office (EASO) uit 2017. Zo verwijst verweerder naar de informatie dat bijvoorbeeld weeskinderen vaak slachtoffer worden. Hieruit blijkt nu echter juist wel dat eiser, een weeskind dat bij zijn oom woont sinds zijn ouders zijn overleden, in het risicoprofiel past.
29. Het ambtsbericht van 15 november 2016 heeft, gelet op de overwegingen in dit verband in het voornemen die deel uitmaken van het bestreden besluit, ten grondslag gelegen aan de motivering van verweerder. De rechtbank is ook ambtshalve bekend met de actuelere ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en de verschillende Country of Origin-rapporten van EASO die zien op de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan en de rapporten die specifiek zien op de risico’s voor individuele groepen. Verweerder werpt tegen dat eiser geen slachtoffer van Bacha Bazi kan zijn omdat hij meerderjarig is, wordt opgevoed door zijn oom en zou zijn onderworpen aan ernstig seksueel geweld door meerdere mannen. Eiser heeft gemotiveerd en met concrete publicaties onderbouwd aangevoerd dat hij wel past in het algemene beeld dat bekend is over Bacha Bazi.
30. De rechtbank overweegt dat de tegenwerping van verweerder geen stand kan houden.
Uit de algemene informatie blijkt dat jonge jongens slachtoffer van Bacha Bazi kunnen worden en het
meestalminderjarige jongens betreft. Niet valt in te zien waarom verweerder de minderjarigheid als een harde scheidslijn beschouwt. Eiser was volgens zijn aangenomen leeftijd 21 jaar gedurende de gestelde feiten. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat daders van Bacha Bazi de leeftijd van een potentieel slachtoffer verifiëren voordat ze tot ontvoering en seksueel geweld overgaan. Ook blijkt uit zowel ambtsberichten, de EASO-rapporten en de door eiser overgelegde producties dat het
meestalom minderjarige jongens gaat. De rechtbank is niet bekend met een bron van algemene informatie waaruit blijkt dat zodra jongens meerderjarig zijn ze zijn gevrijwaard van het risico om slachtoffer te worden. Bovendien heeft verweerder niet gemotiveerd dat het voor de drie personen waarvan eiser stelt dat die hem hebben ontvoerd en voor de personen die hem hebben mishandeld, misbruikt en verkracht duidelijk moet zijn geweest dat eiser (wellicht) niet minderjarig was. Uit de informatie blijkt dat krijgsheren, politiecommandanten, invloedrijke stamleiders en leiders van criminele organisaties jongens,
meestaljonger dan achttien jaar, ontvoeren en gevangen houden voor sociaal vermaak en seksueel misbruik. Hieruit volgt dus niet dat minderjarigheid een dwingend voorgeschreven selectiecriterium voor Bacha Bazi vormt. Dit betekent dat ook indien moet worden aangenomen dat eiser ten tijde van zijn relaas 21 jaar oud was, hij daarmee nog niet direct buiten het profiel van de slachtoffers van Bacha Bazi valt. Verweerder heeft deze tegenwerping niet afdoende gemotiveerd. Ook is verweerder hierbij niet inhoudelijk ingegaan op de door eiser overgelegde publicaties maar heeft deze terzijde geschoven omdat dit slechts algemene informatie is over Bacha Bazi. De rechtbank acht dit onbegrijpelijk omdat eiser juist met algemene informatie opkomt tegen het algemene beeld dat verweerder afleidt uit het ambtsbericht.
31. Daarnaast is een ander aspect dat wordt beschreven in de algemene informatie over Bacha Bazi dat het veelal gaat om jongens uit arme gezinnen of weeskinderen. Verweerder acht aannemelijk dat beide ouders van eiser zijn overleden maar omdat eiser bij zijn oom woont, is dat dermate afwijkend van het beeld dat het om weeskinderen gaat dat hij volgens verweerder geen slachtoffer kan zijn geweest. De rechtbank volgt dit niet. Eiser heeft namelijk verklaard dat de mannen toen zij hem benaderden tegen hem zeiden dat ze wisten dat hij geen ouders meer had (pagina 11 van het nader gehoor van 10 april 2018). Verweerder is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan. De rechtbank overweegt dat dit beeld veeleer een bevestiging is voor het relaas van eiser in die zin dat hij wel in het profiel past van jongens die slachtoffer zouden kunnen worden. Uit de informatie ontstaat naar het oordeel van de rechtbank vooral het beeld dat het gaat om jonge jongens waarvan duidelijk is dat ze niet in een beschermende gezinssituatie opgroeien en daarmee gemakkelijke slachtoffers zijn. De rechtbank concludeert dat ook uit de landen-informatie blijkt dat vooral jongens die niet de bescherming van een gezinsverband hebben of jongens uit arme gezinnen risico lopen. Gelet op de verklaring van eiser bezien in de context van algemeen bekende informatie over Bacha Bazi dient verweerder dan ook nader te motiveren waarom eiser niet voldoet aan dit aspect van het beschreven risicoprofiel.
32. De rechtbank overweegt voorts dat uit de bovengenoemde openbare bronnen, anders dan verweerder stelt, niet valt af te leiden dat een slachtoffer altijd uitsluitend en exclusief als seksslaaf door één persoon wordt misbruikt. In deze bronnen is vermeld dat slachtoffers ook worden uitgeruild of ter beschikking worden gesteld aan anderen voor het verrichten of ondergaan van seksuele handelingen. Dat
meestaléén persoon opdracht tot ontvoering geeft en de het slachtoffer dwingt te dansen en onderwerpt aan seksueel geweld betekent niet dat het relaas van eiser niet past in het algemeen bekende beeld van Bacha Bazi.
33. Verweerder werpt eiser tegen dat hij geen concrete en gedetailleerde informatie kan verschaffen over de commandant en de andere daders van de mishandeling en het seksuele geweld. In het bestreden besluit is vermeld dat eiser alleen weet dat ze in de Pashtu-taal spraken en dat de commandant Yaghub werd genoemd. De rechtbank acht deze tegenwerping onbegrijpelijk. Verweerder heeft in het geheel niet geconcretiseerd aangegeven welke informatie wordt bedoeld en heeft in het nader gehoor ook niet gevraagd naar concrete en gedetailleerde informatie over de daders. Verweerder heeft ook geen enkele onderbouwing gegeven waarom wordt voorondersteld dat eiser in staat moet worden geacht om gedetailleerd informatie te verschaffen over de daders. Het is bepaald onwaarschijnlijk dat de commandant en andere daders alvorens over te gaan tot verkrachting en andere vormen van zwaar geweld details verschaffen aan eiser over hun identiteit, leven of beweegreden om ernstig inbreuk te maken op eisers lichamelijke integriteit. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser heeft verklaard dat hij werd opgesloten in de kelder en alleen contact had met deze mannen als ze hem kwamen halen om te (leren) dansen of als ze naar de kelder kwamen om hem te verkrachten, misbruiken en mishandelen. Verweerder zal nader moeten motiveren waarom van eiser gedetailleerde informatie mag worden verwacht en om wat voor een soort informatie het dan moet gaan. Daarbij moet verweerder ingaan op het summiere contact dat eiser stelt te hebben gehad met de daders. Eiser heeft immers verklaard dat hij in dat huis gedurende die periode met niemand anders heeft gepraat zodat dit voor hem ook geen bron van informatie kan zijn.
34. Verweerder heeft aangegeven dat de door eiser gestelde ontsnapping relatief eenvoudig en daardoor niet aannemelijk is. In het gehoor is eiser gevraagd waarom de deur van de kelderdeur de nacht na het feest waarover eiser heeft verklaard niet op slot zat. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom eiser in staat moet worden geacht om deze vraag te kunnen beantwoorden. Eiser heeft aangegeven dat hij dat niet weet, maar dat misschien de vier tot vijf personen die altijd als bewaking in het huis aanwezig waren onder invloed van drank en/of drugs waren. De rechtbank vermag niet in te zien waarom verweerder dit niet aannemelijk acht. Dat een ontsnapping relatief eenvoudig wordt geacht door verweerder brengt immers niet noodzakelijkerwijs mee dat deze ontsnapping niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht overigens de kwalificatie “
relatief eenvoudig” niet aan de orde. Eiser heeft verklaard dat hij is ontvoerd en gedurende 25-30 dagen meermaals is verkracht en slachtoffer is geweest van ander lichamelijk geweld. Eiser heeft ook verklaard dat tegen hem werd gezegd dat als hij zou ontsnappen hij zou worden gedood. Dat eiser in die omstandigheden, volgens zijn verklaringen, beslist dat hij liever wordt gedood dan daar te blijven en tracht de deur te openen, een ladder vindt en over een muur klimt en midden in de nacht een vreemde om een lift naar de stad te vraagt kan zonder nadere motivering niet als zodanig eenvoudig worden beschouwd dat de ontsnapping daardoor niet aannemelijk zou zijn. Bovendien wijst de rechtbank er op dat er verklaringen over de lift die eiser heeft gekregen van de plaats waar hij is vastgehouden naar zijn oom gedetailleerd zijn en dat dit had moeten worden betrokken bij verweerders integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen over de gestelde ontsnapping.
35. Tot slot worden de problemen die de oom van eiser zou hebben ondervonden niet aannemelijk geacht. Verweerder werpt tegen dat de ontvoering en het Bacha Bazi-relaas niet aannemelijk is en dus ook niet aannemelijk is dat de oom van eiser problemen heeft gehad. Gelet op het bovenstaande kan deze tegenwerping geen stand houden. Verweerder heeft bij dit standpunt ook betrokken dat eiser heeft verklaard dat zijn oom door deze problemen heeft moeten verhuizen terwijl hij in het aanmeldgehoor heeft gezegd dat zijn oom woont op het adres waar eiser voor zijn vertrek uit Afghanistan steeds heeft gewoond. De rechtbank overweegt dat deze verklaringen van eiser niet met elkaar in overeenstemming zijn. Hierbij merkt de rechtbank evenwel op dat bij het aanmeldgehoor niet over het asielrelaas wordt gesproken maar eiser enkel om basisgegevens wordt verzocht. Daargelaten dat de vragen in een aanmeldgehoor dus vanuit een andere context worden gesteld dan de vragen in het nader gehoor overweegt de rechtbank dat deze tegenwerping niet zo overtuigend is dat deze tegenwerping doorwerkt in de beoordeling of eiser slachtoffer is geworden van Bacha Bazi.
36. De tegenwerpingen kunnen geen stand houden, ook niet in onderlinge samenhang bezien. Indien verweerder het standpunt wil handhaven dat eiser geen slachtoffer van Bacha Bazi kan zijn geweest zal dit, met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, moeten worden gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de verklaringen van eiser dat hij werd gedwongen om te leren dansen, vervolgens op feesten waar vele gasten kwamen moest dansen, sommige gasten ook jongens meenamen en hij tijdens het dansen meisjeskleding moest dragen. Eiser heeft ook verklaard dat hij werd bedwelmd als hij weerstand bood. De rechtbank overweegt dat uit de landen-informatie blijkt dat slachtoffers van Bacha Bazi veelvuldig worden gedwongen om meisjeskleding te dragen tijdens het dansen en dat er opium wordt gebruikt om slachtoffers te bedwingen als ze weerstand bieden tegen het dansen of seksueel geweld. Verweerder dient in zijn nieuw te nemen besluit ook deze algemene landen-informatie te betrekken bij zijn beoordeling of eiser slachtoffer is van Bacha Bazi.
37. De rechtbank concludeert dat de tegenwerpingen van verweerder die verband houden met de kern van het relaas geen stand houden. De tegenstrijdige verklaringen die eiser heeft afgelegd over het in bezit zijn van een op zijn naam gesteld paspoort en het kunnen lezen en schrijven mag verweerder betrekken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt hierbij dat deze tegenwerpingen geen betrekking hebben op de kern van het relaas en zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat deze tegenwerpingen hierop doorwerken. Dit geldt ook voor de vaststelling dat eiser in zijn aanmeldgehoor niet meteen, ongevraagd, heeft verklaard dat zijn oom heeft moeten verhuizen vanwege de problemen van eiser en dus niet meer op het opgegeven adres woonachtig is. Bij onvoldoende sterke argumenten om het asielrelaas ongeloofwaardig te achten dient verweerder actief te onderzoeken of aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Ook om die reden had verweerder moeten onderzoeken of een FMO was geïndiceerd.
Het onderzoek door het iMMO
38. Eiser heeft bij de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor aan verweerder verzocht te wachten met het nemen van een besluit totdat het iMMO-onderzoek gereed zou zijn. Daarbij heeft eiser onderbouwd dat het iMMO op dat moment reeds had toegezegd het aangevraagde onderzoek te zullen verrichten. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en in het voornemen aangegeven dat eiser dit rapport ook in (hoger) beroep kon inbrengen. Verweerder heeft zijn afwijzing niet voorzien van een toelichting. De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op de hiervoor benoemde indicaties eiser in de gelegenheid had moeten stellen zijn relaas met medische bevindingen te onderbouwen. Door het verzoek van eiser ongemotiveerd af te wijzen heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld jegens eiser. De rechtbank wijst hierbij op het bepaalde in artikel 18, tweede lid, Pri. Deze bepaling kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verweerder, als hij zelf medisch onderzoek op grond van artikel 18, eerste lid, Pri niet relevant acht, gehouden is om tenminste in de besluitvormingsfase te wachten op het gereedkomen van het medisch onderzoek dat op initiatief van eiser wordt verricht. Een andere uitleg zou met zich brengen dat artikel 18, tweede lid, Pri zinledig zou zijn. Immers, waarom zou verweerder gehouden zijn om eiser in kennis te stellen op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek te kunnen regelen als verweerder vervolgens niet gehouden is om de bevindingen van dit onderzoek af te wachten en te betrekken bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. Het gaat dan ook niet aan om het verzoek van eiser om met de besluitvorming te wachten totdat het onderzoek van het iMMO gereed is (ongemotiveerd) af te wijzen en om zich op het standpunt te stellen dat eiser de bevindingen van het medisch onderzoek in (hoger) beroep kan inbrengen.
39. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om de behandeling van het beroep pas te agenderen als het iMMO-rapport gereed is ingewilligd. Eiser heeft het iMMO-rapport bij de aanvullende gronden van beroep overgelegd. In het iMMO-rapport, dat is opgesteld door D. Rouleaux onder supervisie van D. Tijdink van 16 oktober 2019, is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Lichamelijke problematiek
(…)
“Bij dit onderzoek zijn enkele littekens zichtbaar. (…). Drie littekens worden beoordeeld als typerend voor de gestelde mishandelingen, namelijk verbranding van de huid door een brandende sigaret. Deze littekens zijn zowel qua grootte, vorm als aspect passend bij brandwonden met sigaretten, zoals betrokkene verklaart. Daarnaast zijn er enkele littekens die worden beoordeeld als consistent met verbranding door een sigaret en verwonding met een scheermes. Het ontbreken van de twee boventanden en de indeuking van de neusrug worden beoordeeld als consistent voor de gestelde mishandeling.
(…)
Psychische problematiek.
Betrokkene vertelt last te hebben van stress, angst, vermijding, nachtmerries, slecht slapen, verminderde concentratie en een wisselende stemming waarbij er soms sprake is van somberheid. (…) Deze klachten worden beoordeeld als zeer consistent voor de gestelde mishandeling. (…)
(…)
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de geconstateerde psychische/lichamelijke problematiek beperkingen geeft die zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren ten tijde van de IND-gehoren.
De beantwoording van de vraagstelling luidt vervolgens als volgt:
A. Kan de medische (lichamelijke en/of psychische) problematiek zijn voortgekomen uit het gestelde geweldsrelaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag?
Bij het huidige onderzoek wordt er een samenhang gezien tussen de fysieke en psychische bevindingen die ondersteunend is voor de gebeurtenissen zoals betrokkene vertelt in zijn geweldsrelaas. Alles overziend hebbende, wordt het gestelde geweldsrelaas door de anamnese, de bevindingen bij het lichamelijk, psychologisch en psychiatrisch onderzoek en de beschikbare documentatie medisch onderbouwd.
A1. In welke mate, volgens de gradaties van het Istanbul Protocol, geldt dit voor de lichamelijke problematiek?
Bij dit onderzoek zijn enkele littekens zichtbaar. (…). Drie littekens worden beoordeeld als typerend voor de gestelde mishandelingen, namelijk verbranding van de huid door een brandende sigaret. Deze littekens zijn zowel qua grootte, vorm als aspect passend bij brandwonden met sigaretten, zoals betrokkene verklaart. Daarnaast zijn er enkele littekens die worden beoordeeld als consistent met verbranding door een sigaret en verwonding met een scheermes. Het ontbreken van de twee boventanden en de indeuking van de neusrug worden beoordeeld als consistent voor de gestelde mishandeling.
A2. In welke mate, volgens de gradatie van het Istanbul Protocol, geldt dit voor de psychische problematiek?
De psychische problematiek wordt beoordeeld als zeer consistent voor het gestelde geweldsrelaas.
B. Was er ten tijde van de eerdere asielgehoren sprake van medische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren in het kader van de asielaanvraag?
Ja, de concentratie van betrokkene is verminderd, er was sprake van emotionaliteit en er bestaan twijfels over zijn biologische leeftijd. Een verminderde concentratie en een mogelijke jonge leeftijd worden beschouwd als zeer waarschijnlijk om te interfereren met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren.
(…)”
40. Het iMMO heeft de causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas (vragen A1 en A2) beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman of Degrading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (het Istanbul Protocol). Bij die vijf gradaties is sprake van een steeds sterker causaal verband. Naarmate de gradatie sterker is, is er minder ruimte voor de mogelijkheid dat de klacht een andere oorzaak heeft dan die waaraan de asielzoeker de klacht toeschrijft. De zwakste gradatie is 'niet consistent' en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek niet kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze. De één na zwakste gradatie is ‘consistent’ en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze, maar dat er veel andere mogelijke oorzaken zijn. De middelste gradatie is ‘zeer consistent’ en betekent dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze, maar dat er een paar andere mogelijke oorzaken zijn. De één na sterkste gradatie is ‘typerend’ en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek meestal wordt waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn. De sterkste gradatie is 'kenmerkend' en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek niet op andere wijze kan zijn ontstaan dan op de manier zoals de vreemdeling die beschrijft.
Bij de conclusie of de gevonden psychische/medische problematiek van invloed is op het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren (vraag B) heeft het iMMO aangesloten bij de beoordelingswijze van het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (het MAPP). Ook hier zijn vijf gradaties waarbij sprake is van een steeds sterkere mate van interferentie. De zwakste gradatie is ‘niet’ en houdt in dat er geen psychische problemen zijn of dat de aard en ernst van de psychische problemen niet interfereren met het compleet, coherent en consistent verklaren. De één na zwakste gradatie is ‘mogelijk’ en houdt in dat er psychische problemen zijn die kunnen interfereren, maar dat niet altijd doen. De middelste gradatie is ‘waarschijnlijk’ en betekent dat de psychische problemen vermoedelijk interfereren maar dat dat niet zeker is. De één na sterkte gradatie is ‘zeer waarschijnlijk’ en houdt in dat er een grote mate van zekerheid is dat de psychische problemen interfereren. De sterkste gradatie is ‘zeker’ en betekent dat de psychische problemen van dien aard en ernst zijn dat ze zeker zullen interfereren of hebben geïnterfereerd.
41. Verweerder heeft in zijn – door de rechtbank opgevraagde – verweerschrift gereageerd op de bevindingen van het iMMO en geen aanleiding gezien om zijn besluit in te trekken of aanvullend te motiveren naar aanleiding van de bevindingen van het iMMO. Verweerder geeft daarvoor de navolgende argumenten.
42. Allereerst merkt verweerder in het verweerschrift op dat eiser over wat er met zijn ouders is gebeurd en met wie hij daarna samenwoonde in het huis van zijn oom bij het iMMO deels andere verklaringen heeft afgelegd dan ten overstaan van de hoormedewerker. De rechtbank overweegt dat verweerder deze opmerking terecht maakt, maar stelt vast dat verweerder hier geen conclusies aan verbindt en deze verklaringen bovendien geen betrekking hebben op de kern van het asielrelaas. De rechtbank zal deze opmerking van verweerder overigens niet betrekken bij de beoordeling. Medische rapporten zijn niet bedoeld om de verklaringen over de gestelde feiten en omstandigheden te vergelijken met de gehoren bij de beslisautoriteit. Medisch onderzoek heeft ten doel om verweerder te ondersteunen en in staat te stellen om een effectieve en grondige beoordeling uit te voeren naar de behoefte aan internationale bescherming. De rechtbank overweegt hierbij dat een forensisch medisch onderzoek het vastleggen van medische bevindingen behelst die de onderzoeker vervolgens beoordeelt ten opzichte van het gestelde geweldsrelaas. Er wordt dus in dat kader van het medische onderzoek gevraagd naar het geweldsrelaas, echter van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zoals verweerder die verricht is geen sprake. Het vergelijken van het nader gehoor met de verklaringen die eiser in het kader van het medisch onderzoek heeft afgelegd kan dan ook niet worden betrokken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder moet verrichten.
Compleet, coherent en consistent verklaren
43. Verweerder verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling, onder meer de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085) en stelt zich op het standpunt dat vereist wordt dat de hoormedewerker tijdens het horen rekening houdt met de geconstateerde beperkingen en alert blijft op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn relaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Verweerder stelt dat uit deze uitspraak blijkt dat als aan deze door de Afdeling gestelde eisen is voldaan verweerder en de bestuursrechter van de in de gehoren afgelegde verklaringen mogen uitgaan. In de onderhavige procedure is niet in geschil dat de wijze waarop is gehoord zorgvuldig is geweest en dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn relaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden, terwijl zorg is gedragen voor het welbevinden van eiser. 44. De rechtbank stelt vast dat in punt 29 van de Considerans van de Pri en in artikel 24 Pri is bepaald dat verweerder moet nagaan of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Uit punt 29 van de considerans blijkt dat verweerder moet trachten te herkennen of eiser die bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft voordat een beslissing in eerste aanleg wordt genomen. Verweerder voorziet hierin door een “
advies horen en beslissen” op te vragen bij het FMMU. Echter, indien eiser tevens zelf een onderzoek bij het iMMO laat verrichten valt, zonder nadere motivering, niet in te zien waarom verweerder zich niet gehouden acht de bevindingen van dit onderzoek af te wachten. De vraag of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft is niet dezelfde vraag als of de verklaringen die eiser vervolgens in het zorgvuldig ingerichte gehoor heeft afgelegd integraal kunnen worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat verweerder dus rekening houdt met het FMMU-advies en het gehoor conform de in dat advies geconstateerde beperkingen inricht, brengt niet (zonder meer) mee dat dat eiser is staat moet worden geacht om compleet, coherent en consistent te verklaren. Het zorgvuldig horen heft immers de geconstateerde beperkingen niet zonder meer op. Verweerder kan dus niet aan het iMMO‑onderzoek met betrekking tot het vermogen om te verklaren voorbij gaan door te verwijzen naar het FMMU-advies waarin is aangegeven dat en hoe eiser kan worden gehoord.
45. Het FMMU bepaalt of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen. In het eerste FMMU-advies is aangegeven dat er beperkingen zijn die relevant zijn voor horen en/of beslissen, te weten dat betrokkene heeft aangegeven dat hij niet in staat is om exacte data te benoemen. In het tweede FMMU-advies, dat mede is opgemaakt door dezelfde FMMU-arts als het eerste advies, is in het geheel niet ingegaan of er beperkingen zijn met betrekking tot het beslissen. Het voorgedrukte model FMMU-advies bevat alleen “kopjes” met betrekking tot het horen, te weten: “
niet horen”, “
wel horen” en “
overige opmerkingen”. Bij het onderdeel “wel horen” is in de vraagstelling wel “horen & beslissen” genoemd, maar er wordt over het beslissen niets vermeld terwijl beperkingen worden geconstateerd en bovendien niet wordt gerefereerd aan het eerste advies. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat het advies met betrekking tot het beslissen niet moet worden ingevuld bij het kopje “overige opmerkingen”. In het bestreden besluit is bovendien geen enkele referentie aan de twee FMMU-adviezen te vinden. Verweerder zal echter voor zover hij wil tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig, ongerijmd of summier heeft verklaard wel kenbaar rekenschap moeten geven van geconstateerde beperkingen. Om (nader) actief te onderzoeken of sprake is van beperkingen in het vermogen om coherent, compleet en consistent te verklaren kan medisch onderzoek in de vorm van een FMO of iMMO-onderzoek de vereiste informatie verschaffen.
46. Dat het FMMU, als deskundige, heeft geadviseerd dat eiser kon worden gehoord en dat de gehoormedewerker het gehoor zorgvuldig heeft ingericht brengt dus niet zonder meer mee dat verweerder integraal van de verklaringen eiser mag uitgaan. Het argument van verweerder dat bevestiging voor zijn standpunt wordt gevonden doordat de medewerker van Vluchtelingenwerk die het nader gehoor heeft bijgewoond geen opmerkingen over de wijze waarop het gehoor is verlopen zal de rechtbank niet volgen. Niet bekend is immers of deze medewerker van Vluchtelingenwerk medisch is geschoold en bovendien heeft deze medewerker het gehoor niet in de hoedanigheid van arts bijgewoond, maar als medewerker van Vluchtelingenwerk om zodoende eiser te kunnen ondersteunen bij het naar voren brengen van zijn relaas. Ook het argument dat eiser na afloop van het gehoor heeft aangegeven dat hij geen opmerkingen heeft over de wijze waarop het gehoor heeft plaatsgevonden faalt. Verweerder heeft immers niet (met medische stukken) onderbouwd dat eiser zelf in staat moet worden geacht om te beoordelen of hij in staat is om adequaat ter verklaren en bovendien is alleen aan eiser gevraagd of hij “tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen”. Deze vraag en het antwoord daarop hebben dus duidelijk geen betrekking op de vraag of eiser in staat is geweest om compleet, coherent en consistent te verklaren.
47. De rechtbank stelt voorts vast dat in het iMMO-rapport op inzichtelijke wijze is gerapporteerd dat de psychische problematiek van eiser ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te kunnen verklaren.
48. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat niet inzichtelijk is waarom wordt geconcludeerd dat sprake is van beperkingen omdat tijdens het gehoor hiervan niet is gebleken en het iMMO zich dus kennelijk baseert op het relaas van eiser maar de rechtbank volgt dat niet. Het iMMO-onderzoek wordt verricht door onafhankelijk medisch deskundigen die gehouden zijn om een kritische en objectieve analyse te maken van de medische bevindingen.
49. De Afdeling heeft in zijn jurisprudentie – inmiddels – aangenomen dat het medisch gezien mogelijk is om ten tijde van het onderzoek door het iMMO conclusies te kunnen trekken en uitspraken te kunnen doen over het vermogen om te verklaren tijdens de gehoren bij de IND die in het verleden hebben plaatsgevonden. Dat staat in de onderhavige zaak tussen partijen ook niet ter discussie.
50. De rechtbank is zich er terdege van bewust dat de Afdeling bij het waarderen van medische bevindingen met betrekking tot het vermogen om adequaat te verklaren vereist dat uit het medisch onderzoek moet blijken op welke delen van het asielrelaas de diverse conclusies betrekking hebben. Verweerder verwijst naar deze jurisprudentie en stelt zich op het standpunt dat het iMMO in zijn rapport hier geen uitspraken over heeft gedaan en verweerder daarom de conclusie van het iMMO ten aanzien van het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren dus kan passeren.
51. De rechtbank volgt deze uitspraak van de Afdeling en het daarop gebaseerde standpunt van verweerder met betrekking tot deze eis aan het medisch onderzoek niet en overweegt hiertoe als volgt.
52. Als bijlage bij het iMMO-rapport is gevoegd de “
Leeswijzer maart 2019” die dus deel uitmaakt van het deskundigenbericht. In deze leeswijzer wordt onder meer, onder verwijzing naar wetenschappelijke literatuur, uiteengezet wat de functie van het geheugen is, hoe het geheugen werkt en wat de invloed van psychische problematiek is op de werking van het geheugen.
53. De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van de door eiser overgelegde artikelen. In de publicatie van M. Kollen, L. Heeffer, A. Keunen en E. Kors (
Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure, A&MR 2020-4) is gedegen en met verwijzing naar diverse wetenschappelijke publicaties uiteengezet dat het medisch gezien niet mogelijk is om uitspraken te doen over welke beperkingen op welk deel van de verklaringen betrekking hebben. Verweerder heeft zijn standpunt dat deze eis gesteld mag worden aan een medisch rapport uitsluitend onderbouwd met jurisprudentie van de Afdeling en niet met medische bevindingen. Anders dan de Afdeling zal de rechtbank het in deze publicatie vervatte onderbouwde standpunt van –kort gezegd- het iMMO volgen. De rechtbank overweegt dat artsen, psychiaters en psychologen kunnen aangeven waar medisch gezien uitspraken over kunnen worden gedaan. De rechtbank is niet medisch onderlegd en baseert zich bij de beoordelingen van forensisch medische stukken daarom op de uitleg over de aard en strekking van de bevindingen door die medisch deskundigen. De rechtbank heeft weliswaar geen deskundige benoemd om deze uitleg te verschaffen over het in deze procedure ingebrachte rapport. Maar gelet op de omstandigheid dat de auteurs van de publicatie ook betrokken zijn bij het iMMO en in die hoedanigheid uitgebreide ervaring hebben bij het verrichten van forensisch medisch onderzoek zal de rechtbank de overwegingen uit de publicatie in ogenschouw nemen bij het beoordelen van de standpunten van partijen. De rechtbank overweegt dat aan de in jurisprudentie van de Afdeling neergelegde eis vanuit medisch wetenschappelijk oogpunt eenvoudigweg niet kan worden voldaan.
54. Door het stellen van die eis aan forensisch medische bevindingen zal de vreemdeling nimmer kunnen onderbouwen dat aan hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet coherent, compleet en consistent verklaart. Een dergelijke beroepsgrond kan de vreemdeling evenwel nagenoeg alleen met medische bevindingen onderbouwen en niet met eigen verklaringen of documenten. De beoordeling dat sprake is van medische klachten en dat sprake is van een zodanig causaal verband tussen het gestelde geweldsrelaas en die medische klachten dat er beperkingen zijn om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren kan immers uitsluitend door medisch deskundigen worden verricht. Nu het iMMO-onderzoek bovendien is verricht door onafhankelijke medische deskundigen die dus het gestelde geweldsrelaas kritisch en objectief analyseren, zal de rechtbank de juridische eis die de Afdeling stelt aan forensisch medisch onderzoek niet hanteren.
55. Het beroep van verweerder op dit punt op de jurisprudentie van de Afdeling faalt dan ook. Verweerder had dus inhoudelijk in moeten gaan op de bevindingen van het iMMO ten aanzien van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verweerder had in zijn verweerschrift of in een aanvullend besluit nader moeten motiveren dat hij ondanks de bevindingen van het iMMO aan eiser mag tegenwerpen dat hij ongerijmd, bevreemdingwekkend en summier heeft verklaard. Verweerder kan daarbij de bevindingen van het iMMO-rapport alleen weerleggen met een contra-expertise omdat het iMMO-rapport een deskundigenbericht is en verweerder zelf geen medische kennis en kunde bezit. Verweerder heeft in dit geval gesteld dat rekening is gehouden met de door het iMMO geconstateerde beperkingen en dat bij het nader gehoor in het geheel niet is gebleken dat eiser niet in staat was om te verklaren. Dit volstaat echter niet. Indien verweerder er voor kiest om geen contra-expertise te laten verrichten dient hij integraal van de bevindingen van het iMMO-rapport uit te gaan.
56. De rechtbank acht overigens het standpunt dat dit weliswaar volgt uit jurisprudentie van de Afdeling, maar “
dat de Afdeling verweerder wel degelijk ruimte laat om ook zonder dat hij een medisch deskundige raadpleegt vast te houden aan zijn conclusie dat het asielrelaas niet geloofwaardig is” onbegrijpelijk. Verweerder is immers gelet op zijn samenwerkingsplicht gehouden om actief en welwillend te onderzoeken of eiser behoefte heeft aan internationale bescherming. Dit betekent dat verweerder zelf moet onderzoeken of er medisch steunbewijs is voor het relaas van eiser en of eiser wel in staat is (geweest) om compleet, coherent en consistent te verklaren. Deze bewoordingen van het standpunt in het verweerschrift duiden echter veeleer op een zoektocht van verweerder naar argumenten om de medische bevindingen buiten beschouwing te kunnen laten en zodoende vast te houden aan zijn beoordeling van de verklaringen van eiser. Dit leidt tot de conclusie dat het besluit van verweerder op dit punt onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd.
57. De rechtbank stelt voorop dat medische rapporten waarin een verband wordt gelegd tussen gebeurtenissen in het land van herkomst en littekens en/of medische klachten van een asielzoeker, de geloofwaardigheid van verklaringen over eerder ondergane marteling of mishandeling kunnen onderbouwen. Wanneer geloofwaardig wordt geacht dat een asielzoeker eerder gemarteld of mishandeld is, dan is dat een belangrijke aanwijzing dat dit bij terugkeer naar het land van herkomst opnieuw zal gebeuren en dus dat de asielzoeker in zijn land van herkomst een gegronde vrees heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. In de onderhavige zaak hebben partijen zich (nog) niet uitgelaten over het risico bij terugkeer. Partijen zijn immers verdeeld over de vraag of het relaas geloofwaardig moet worden geacht. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit het laten over na sluiting van het onderzoek in deze zaak van kracht geworden beleid dat slachtoffers van Bacha Bazi als risicogroep worden aangemerkt (zie WBV 2020/17 van 8 juli 2020, paragraaf 2.3.2 onder i).
58. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de bevindingen van het iMMO‑rapport niet afdoen aan het besluit omdat het relaas reeds ongeloofwaardig is bevonden. Hierbij verwijst verweerder naar de ongerijmde verklaring van eiser en dat zijn relaas niet past bij het beeld dat verweerder afleidt uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over wie risico loopt om slachtoffer te worden van Bacha Bazi.
59. De rechtbank overweegt dat de jurisprudentie van het EHRM in zaken waarin een asielzoeker, ter staving van de stelling dat hij in het land van herkomst of bestendig verblijf een onmenselijke behandeling heeft ondergaan, een door een arts geproduceerd bewijsmiddel heeft overgelegd, als volgt kan worden samengevat.
60. Indien dat bewijsmiddel een sterke aanwijzing vormt dat de gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel van de asielzoeker heeft veroorzaakt, verschuift de bewijslast en is het aan de betrokken staat om nader onderzoek naar dat bewijsmiddel te laten verrichten om zo iedere twijfel over de oorzaak van de littekens en het risico dat de asielzoeker na uitzetting wordt onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van EVRM weg te nemen. Of dat bewijsmiddel tot nader onderzoek noopt, moet de staat beoordelen in het licht van de gestaafde dan wel geloofwaardig te achten persoonlijke situatie van de asielzoeker en tegen de achtergrond van de algemene situatie in het desbetreffende land. Ook een medische verklaring die door een (huis)arts is opgesteld en een sterke aanwijzing vormt dat de littekens kunnen zijn veroorzaakt door mishandeling en marteling is voldoende om de bewijslast te verschuiven (vgl. de arresten R.C. tegen Zweden, van 9 maart 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0309JUD004182707, D.N.W. tegen Zweden, van 6 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1206JUD002994610, I. tegen Zweden, van 5 september 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0905JUD006120409 en het arrest R.J. tegen Frankrijk, van 19 september 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0919JUD001046611). Sterker nog, het EHRM neemt zelfs een schending van artikel 3 EVRM aan zolang de autoriteiten de medische aanwijzingen van marteling niet door middel van grondig onderzoek hebben weerlegd (zie punt 43 van voormeld arrest R.J. tegen Frankrijk).
61. Dat andere onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft niet in de weg te staan aan het ontstaan van voormelde verplichting, met name niet indien op het lichaam van de asielzoeker significante littekens of verwondingen zichtbaar zijn, deze littekens of verwondingen stroken met zijn stelling dat autoriteiten van het desbetreffende land hem onmenselijk hebben behandeld, deze stelling bevestiging vindt in betrouwbare algemene informatie over dat land en uit deze informatie ook kan worden afgeleid dat autoriteiten van dat land personen als de asielzoeker na terugkeer mogelijk aan een onderzoek onderwerpen en zij tijdens dat onderzoek onmiddellijk van de littekens of verwondingen op de hoogte kunnen raken (zie punten 67 t/m 69 van het arrest I. tegen Zweden, punten 39 en 42 van het arrest R.J. tegen Frankrijk en punten 66 en 72 van het arrest Z.M. tegen Frankrijk, van 14 november 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1114JUD004004211).
62. Daarnaast heeft het EHRM in punt 53 van het arrest R.C. tegen Zweden overwogen dat, hoewel de geconstateerde littekens ook een andere oorzaak kunnen hebben dan de gestelde mishandeling, hij de algemene conclusie uit het forensisch medisch rapport, dat de verwondingen grotendeels consistent zijn met wat de vreemdeling heeft gesteld dat hem is overkomen en met de wijze waarop dit zou gebeurd, accepteert. Het rapport onderbouwt dan ook het relaas van de vreemdeling, aldus het EHRM in dat arrest.
63. Verder heeft de Afdeling in voormelde uitspraak van 27 juni 2018 overwogen dat het toetsingskader dat van toepassing is als een vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas een iMMO-rapportage overlegt, waarin aan de hand van het Istanbul Protocol wordt vastgesteld in hoeverre aannemelijk is dat de medische problematiek kan zijn voortgekomen uit het gestelde asielrelaas, onveranderd blijft. Ter verduidelijking van dat toetsingskader heeft de Afdeling in de uitspraken van 27 juni 2018 overwogen dat indien een medisch rapport een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het aan verweerder is om, indien hij die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
64. Ook volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder andere de uitspraak van 25 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3262) dat verweerder, als een vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas een iMMO-rapport overlegt, gehouden is het iMMO-rapport uitdrukkelijk te relateren aan zijn standpunt over het deel van het asielrelaas dat die vreemdeling met dat rapport beoogt te staven. Daarbij moet verweerder zich concentreren op de kern van het asielrelaas, daaronder begrepen de reden van het vertrek en de geloofwaardigheid van de gestelde aanleiding voor de gestelde mishandeling of marteling waarop dat rapport betrekking heeft en in zijn standpunt, naast de algemene veiligheidssituatie in het desbetreffende land, betrekken of die vreemdeling dit deel van het asielrelaas overigens heeft gestaafd. 65. De rechtbank overweegt verder in dit verband dat in WI 2016/4 staat dat de mate van causaliteit onder andere wordt aangegeven aan de hand van het Istanbul Protocol, dat in overweging 31 van de preambule bij de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming) wordt verwezen naar het Istanbul Protocol en dat ook het EHRM het belang van het Istanbul Protocol bij het onderzoeken van het verband tussen letsel en marteling veelvuldig heeft benadrukt (zie punt 33 van het arrest Gazioğlu en anderen tegen Turkije van 17 augustus 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0517JUD002983505, punten 94, 98 en 109 van het arrest Desde tegen Turkije, van 1 februari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0201JUD002390903, punt 54 van het arrest Musa Yilmaz tegen Turkije van 30 november 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:1130JUD002756606 en punt 35 van het arrest Hakan Duman tegen Turkije van 23 juni 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0323JUD002843903). Ook in de Nota van Toelichting bij de totstandkoming van artikel 3.109e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2015, 294, p. 23), dat gaat over medisch onderzoek, staat dat het Istanbul Protocol de belangrijkste richtlijn is voor het zorgvuldig onderzoek naar sporen van marteling en dat het Istanbul Protocol ook voor het uitvoeren van het forensisch medisch onderzoek maatgevend zal zijn.
66. Verweerder laat de bevindingen van het iMMO geheel buiten beschouwing bij de geloofwaardigheidsbeoordeling omdat hij de verklaringen van eiser al als ongeloofwaardig heeft beoordeeld voordat hij heeft kennisgenomen van het iMMO-rapport. Deze werkwijze is echter niet in overeenstemming met de hiervoor uiteengezette jurisprudentie voor zover hierin is bepaald dat als uit medisch onderzoek blijkt dat sprake is van steunbewijs voor (een deel van) het relaas deze bevindingen moeten worden betrokken bij de beoordeling of moeten worden weerlegd met een contra-expertise. Deze werkwijze is naar het oordeel van de rechtbank bovendien in strijd met Europees recht en het eigen beleid. In artikel 18, derde lid, Pri is immers bepaald dat de resultaten van het medisch onderzoek door de beslissingsautoriteit moeten worden beoordeeld
samenmet de andere elementen van het verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze bepaling niet anders worden uitgelegd dan dat de verklaringen van eiser
samen en dus tegelijkertijdmoeten worden beoordeeld met medische bevindingen en andere bewijsmiddelen zoals bijvoorbeeld documenten. De werkwijze van verweerder waarbij eerst de verklaringen worden beoordeeld en vervolgens de medische bevindingen worden gepasseerd omdat de verklaringen reeds zijn beoordeeld en het relaas niet aannemelijk is geacht is dan ook niet in lijn met hetgeen de Europese wetgever voor ogen gehad moet hebben bij de redactie van artikel 18. Verweerder kan dus niet beargumenteren dat het iMMO-rapport niet afdoet aan het besluit omdat eiser op onderdelen ongerijmd of summier heeft verklaard of omdat zijn verklaringen niet geheel passen in het beeld van wat bekend is uit het AAB. Juist nu het iMMO heeft geconcludeerd dat eiser beperkingen heeft in het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren had verweerder dit moeten betrekken bij de beoordeling van de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Het door iMMO vastgestelde causale verband tussen de letsels, littekens en het geweldsrelaas had verweerder moeten betrekken bij de beoordeling van het deel van het relaas dat hierop ziet. Verweerder had vervolgens moeten beoordelen of hij dan nog steeds tot de conclusie komt dat het relaas ongeloofwaardig is. Het element dat ondersteund wordt door de medische bevindingen dient in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dan zwaarder te wegen dan dat dit is geschied op basis van uitsluitend de verklaringen. Dat geconstateerd letsel ook op andere wijze dan volgens de verklaringen van eiser kan zijn ontstaan brengt niet mee dat dit letsel op generlei wijze het relaas kan ondersteunen. Eiser hoeft immers geen sluitend bewijs te leveren maar zijn relaas slechts aannemelijk te maken, zodat elk medisch steunbewijs moet worden betrokken, ook als slechts sprake is van medische bevindingen met een geringe ondersteunende waarde. De rechtbank verwijst hierbij naar eerdergenoemde jurisprudentie van het EHRM, waaruit volgt dat zodra er uit medisch onderzoek blijkt van een causaal verband, ook als dit een lichtere gradatie uit het Istanbul Protocol betreft, dit steunbewijs moet worden betrokken bij de beoordeling van de vraag naar internationale bescherming. Verweerder moet deze verzwaarde weging kenbaar verrichten.
67. De rechtbank concludeert dat verweerder niet moet beoordelen of de medische bevindingen moeten worden betrokken bij de beoordeling. Verweerder is nu juist steeds gehouden om deze bevindingen te betrekken om te onderzoeken of deze de verklaringen van eiser kunnen ondersteunen. Pas als verweerder de verklaringen in samenhang met de medische bevindingen en eventuele andere bewijsmiddelen beoordeelt is sprake van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij verweerder actief invulling geeft aan zijn samenwerkingsplicht. Het samen – en naar het oordeel van de rechtbank dus gelijktijdig – beoordelen van de verklaringen van eiser met de medische bevindingen leidt tot een zorgvuldige geloofwaardigheidsbeoordeling.
68. In het onderhavige geval heeft verweerder zelf geen FMO gestart, heeft hij een geloofwaardigheidsbeoordeling verricht zonder het medisch onderzoek af te wachten en passeert verweerder vervolgens de resultaten van het iMMO-onderzoek met als argument dat de verklaringen van eiser al ongeloofwaardig zijn bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze werkwijze in strijd met de verplichtingen die verweerder heeft op grond van artikel 18 Pri, gelezen in samenhang met artikel 4 Kri. Het besluit dat is gebaseerd op deze werkwijze, daargelaten dat de geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder heeft verricht uitsluitend op basis van de verklaringen van eiser en er daarbij van uitgaand dat eiser compleet, coherent en consistent kon verklaren ook niet deugdelijk is verricht, kan dan ook geen stand houden.
69. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank gevraagd prejudiciële vragen te stellen over – kort gezegd – de reikwijdte van de verplichtingen op grond van artikel 18 Pri en over de waardering van medisch steunbewijs. Gemachtigde heeft dit verzoek gemotiveerd door eenvoudigweg te verwijzen naar de volgende overgelegde artikelen J. van Breda, K. Zwaan,
Kroniek advisering in het bestuursrecht(A&MR 2020-4), M. Kollen, L. Heeffer, A. Keunen, E. Kors,
Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure(A&MR 2020-4), M. Reneman,
Europese verplichting tot het laten doen van forensisch medisch onderzoek?(JNVR 2018, nr. 1 /7.) De rechtbank heeft hiervan kennis genomen en is bovendien ambtshalve bekend met de inhoud van de notitie
Forensisch medisch onderzoek in Europees rechtvan de Commissie Strategisch Procederen (CSP). De rechtbank zal zich echter in deze zaak niet tot het Hof van Justitie wenden voor nadere uitleg over de door de CSP opgeworpen vragen. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de rechtbank immers volstrekt helder dat verweerder zijn verplichting om medisch onderzoek te laten verrichten en zodoende invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden. Ook is zonder meer duidelijk dat verweerder niet afdoende gemotiveerd is ingegaan op de door eiser overgelegde medische rapportage van het iMMO.
70. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft meermaals aangegeven enkel uitspraak te zullen doen op vragen als de beantwoording ervan relevant is voor het doen van een uitspraak door de nationale rechter. Dat is in het onderhavige geval echter niet aan de orde. Indien de rechtbank zich in deze zaak met prejudiciële vragen tot het Hof wendt, zal het Hof naar het oordeel van de rechtbank, waarschijnlijk niet overgaan tot beantwoording van de vragen. Desondanks deze vragen voorleggen aan het Hof acht de rechtbank niet in het belang van eiser. Indien het Hof wel zou overgaan tot beantwoording van prejudiciële vragen zal dat overigens niet van invloed zijn op de beslissing van de rechtbank in deze zaak. Ook in het geval dat de uitleg van het Hof tot de conclusie zou moeten leiden dat er geen verplichting op grond van artikel 18 Pri bestond en verweerder niet zou hebben in te gaan op het iMMO-rapport zal het beroep gegrond worden verklaard. Immers, ook indien verweerder zich op het standpunt stelt dat integraal van de verklaringen van eiser mag worden uitgegaan en geen enkele waarde toekomt aan het medische steunbewijs kan de beoordeling de toets in rechte niet doorstaan. Voor eiser is de beantwoording van de potentiële prejudiciële vragen niet relevant, terwijl zijn procedure in eerste aanleg zonder meer een aanzienlijke vertraging zal oplopen. Ook om deze reden gaat de rechtbank in deze zaak niet over tot het stellen van prejudiciële vragen over medische advisering in de asielprocedure.
Conclusie van de rechtbank
71. De rechtbank heeft uiteengezet waarom wordt geconcludeerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en zal worden vernietigd en er geen aanleiding is om de rechtsgevolgen in stand te laten. Samenvattend heeft de rechtbank overwogen dat:
- de verplichting om op grond van artikel 18 Procedurerichtlijn forensisch medisch onderzoek te doen verrichten moet worden gelezen in samenhang met de samenwerkingsplicht zoals die is opgenomen in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn;
- verweerder had op grond van de twee adviezen van het FMMU, de informatie van de gemachtigde en het verzoek van eiser actief moeten onderzoeken of medisch onderzoek relevant was;
- verweerder had forensisch medisch onderzoek vóór het komen tot een definitieve geloofwaardigheidsbeoordeling en dus vóór het uitbrengen van het voornemen relevant moeten achten en moeten opstarten gelet op het bepaalde in artikel 18, derde lid, Pri gelezen in samenhang met artikel 4 Kri;
De beoordeling van het asielrelaas door verweerder zonder medische aspecten:
- de tegenwerpingen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het bezit van een op zijn naam gesteld paspoort en over of hij naar school is geweest zijn terecht;
- de tegenwerping dat eiser de Turkmeense etniciteit niet aannemelijk heeft gemaakt houdt geen stand;
- de tegenwerpingen die verband houden met de kern van het relaas, te weten de ontvoering, de vrijheidsberoving, het (seksuele) geweld en de ontsnapping, houden wegens motiveringsgebreken geen stand;
- verweerder heeft bij de beoordeling van de kern van het relaas onvoldoende rekenschap gegeven van de landeninformatie;
- verweerder had het voor het nader gehoor (reeds) aangevraagde iMMO-rapport moeten betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en daarom het verzoek van eiser om de besluitvorming aan te houden totdat het iMMO-rapport beschikbaar zou zijn moeten inwilligen;
- verweerder heeft eiser niet in staat gesteld om medische bevindingen in te brengen om tegenwerpingen dat hij ongerijmd en summier heeft verklaard te voorkomen of te verklaren, terwijl er vóór het uitbrengen van het voornemen aanwijzingen waren voor het bestaan van medische problemen;
- verweerder heeft eiser niet in staat gesteld om zijn asielrelaas met medische bevindingen te staven terwijl er vóór het uitbrengen van het voornemen aanwijzingen waren voor het bestaan van medische problemen, littekens en een door eiser gesteld causaal verband;
- de eis die verweerder stelt aan de rapporteurs van het iMMO om aan te geven op welke onderdelen van het relaas de conclusies ten aanzien van het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren betrekking hebben, is wetenschappelijk niet aanvaardbaar en zal om die reden buiten beschouwing worden gelaten;
- door niet elke gradatie van het door medisch deskundigen vastgestelde causale verband te kwalificeren als medisch steunbewijs handelt verweerder in strijd met de jurisprudentie van het EHRM;
- het iMMO-rapport is een deskundigenbericht en kan als het zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is alleen worden weerlegd met een contra-expertise en niet door verweerder.
72. Verweerder heeft een verplichting op grond van artikel 18 Pri, gelezen in samenhang met artikel 4 Kri om als hij dat geraden acht een FMO op te starten. In zijn beleid heeft verweerder opgenomen hoe hij beoordeelt of hij een FMO geraden acht. Gelet op het juridische toetsingskader en dit beleid was verweerder gehouden om in de onderhavige zaak een FMO op te starten. Verweerder heeft hiertoe geen initiatief genomen, ook niet nadat eiser hierom gemotiveerd had verzocht. Verweerder heeft hiermee zijn besluit onvoldoende voorbereid. Verweerder was daarnaast gehouden om de inhoud en de conclusies van het iMMO-rapport integraal te betrekken bij zijn beoordeling omdat hij dit rapport niet heeft weerlegd met een medische contra-expertise en zich evenmin deugdelijk onderbouwd op het standpunt heeft kunnen stellen dat de totstandkoming en inhoud niet inzichtelijk en concludent was. Dit betekent dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de vooronderstelling dat eiser in staat was om compleet, coherent en consistent. Verweerder heeft de verklaringen die eiser heeft afgelegd beoordeeld zonder zich rekenschap te geven van de vraag of op medische gronden beperkingen bestonden om te verklaren. Verweerder had zich hiervan dienen te vergewissen. Verweerder heeft in de besluitvormingsfase, ondanks een verzoek daartoe van eiser, niet willen wachten op het gereedkomen van het iMMO-rapport. Nu de rechtbank eiser hiertoe wel in de gelegenheid heeft gesteld en eiser daardoor de iMMO-rapportage in beroep heeft kunnen overleggen had verweerder een aanvullend besluit moeten nemen om de medische bevindingen alsnog bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling te kunnen betrekken. Nu verweerder dit niet heeft gedaan heeft hij in strijd met de motiveringsplicht gehandeld.
73. De rechtbank heeft overwogen dat, ongeacht de medische aspecten van deze zaak, de tegenwerpingen op grond waarvan verweerder concludeert dat het relaas niet aannemelijk is geen van allen standhouden. Het bestreden besluit kent ook om deze reden meerdere motiveringsgebreken.
74. De rechtbank heeft onderzocht of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven ondanks dat verweerder in strijd met artikel 18 Pri, gelezen in samenhang met artikel 4 Kri heeft gehandeld. Hiertoe ziet de rechtbank geen mogelijkheid omdat het besluit om meerdere (overige) redenen geen stand kan houden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen. Indien verweerder niet voornemens is om de asielaanvraag op grond van deze uitspraak in te willigen zal hij medisch onderzoek moeten laten verrichten of integraal moeten uitgaan van de bevindingen van het iMMO met betrekking tot zowel het compleet, coherent en consistent kunnen verklaren als met betrekking tot de geconstateerde causale relatie tussen het geweldsrelaas van eiser en de medische bevindingen. Verweerder zal vervolgens opnieuw een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moeten verrichten om te bezien of eiser zijn asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank kan niet vooruit lopen op de uitkomst van deze nieuw te maken geloofwaardigheidsbeoordeling en kan dus niet tot een finale geschillenbeslechting komen.
75. De rechtbank heeft ter zitting niet met verweerder besproken welke termijn kan worden gesteld aan het nemen van een nieuw besluit. Omdat het in de rede ligt dat verweerder, indien hij de afwijzing van de aanvraag wenst te handhaven, alsnog medisch onderzoek laat verrichten zal de rechtbank geen termijn stellen.
76. De rechtbank zal overgaan tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling, waarbij de rechtbank verweerder tevens zal opdragen om de kosten van het iMMO-rapport te voldoen. Door zelf geen FMO op te starten heeft verweerder immers eiser in de situatie gebracht dat hij zelf medisch onderzoek heeft moeten laten verrichten om zijn asielaanvraag met medisch bewijs te ondersteunen. Omdat het laten opmaken van het iMMO-rapportage dus redelijk was, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure gebrachte iMMO rapportage tot een bedrag van € 4.446,75.
77. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De proceskosten bedragen in totaal dan
€ 4.446,75 + € 1.050,- = € 5.496,75.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.496,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 15 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Juridisch kader – Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
Artikel 3
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Juridisch kader - Recht van de Unie
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
Artikel 4
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar, dan wel worden uitgeleverd aan een staat waar een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen
RICHTLIJN 2011/95/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (de Kwalificatierichtlijn).
Lid 1.
(…) De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
(…)
RICHTLIJN 2013/32/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn)
(…)
Considerans punt 29
Sommige verzoekers kunnen bijzondere procedurele waarborgen behoeven, op grond van, onder meer, hun leeftijd, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, ernstige ziekte, psychische aandoeningen of als gevolg van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld. De lidstaten moeten trachten verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven als dusdanig te herkennen voordat een beslissing in eerste aanleg wordt genomen. Voor die verzoekers moet worden voorzien in passende steun, met inbegrip van voldoende tijd, om de nodige voorwaarden tot stand te brengen voor hun daadwerkelijke toegang tot procedures en voor het aanvoeren van de elementen ter staving van hun verzoek om internationale bescherming.
(…)
Artikel 2, sub d
„verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft”: een verzoeker die ten gevolge van individuele omstandigheden beperkt is in zijn mogelijkheden om aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet;
Artikel 18
lid 1
Wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU relevant acht, en mits de verzoeker daarmee instemt, regelen de lidstaten een medisch onderzoek van de verzoeker betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten erin voorzien dat de verzoeker dat medisch onderzoek regelt.
(…)
lid 2
2. Wanneer er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt uitgevoerd, stellen de lidstaten verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade.
lid 3
De resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde medische onderzoeken worden door de beslissingsautoriteit beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek.
artikel 24
lid 1
De lidstaten beoordelen binnen een redelijke termijn nadat een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan of de verzoeker een verzoeker is die bijzondere procedurele waarborgen behoeft.
Juridisch kader – Nederlandse regelgeving en beleid
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Artikel 3.109
(…)
Lid 6
De vreemdeling die de in het eerste lid bedoelde aanvraag heeft ingediend wordt een medisch onderzoek aangeboden.
(…)
Artikel 3.109e
Lid 1
Indien Onze Minister het voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevant acht, biedt hij ook een medisch onderzoek aan naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Dit onderzoek wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars. De vreemdeling wordt ervan in kennis gesteld dat hij op eigen initiatief en kosten een dergelijk onderzoek kan regelen.
(…)
Lid 4
Indien de vreemdeling op eigen initiatief een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade heeft laten verrichten, betrekt Onze Minister de resultaten ervan bij de beoordeling van de aanvraag.
Lid 5
De resultaten van de in het eerste en vierde lid bedoelde medische onderzoeken worden door Onze Minister beoordeeld samen met de andere elementen van de aanvraag.
(…)
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) - Beleid
C1/4.4.4
Als de IND het voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel relevant vindt, wordt aan de vreemdeling een forensisch medisch onderzoek aangeboden naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Indien de IND het onderzoek niet relevant vindt, kan de vreemdeling op eigen initiatief en kosten een forensisch medisch onderzoek regelen.
Bij het bepalen of een forensisch medisch onderzoek relevant is, betrekt de IND de volgende omstandigheden:
• De verklaringen van de vreemdeling omtrent de aanwezigheid van significante fysieke en/of psychische sporen;
• Eventuele door de vreemdeling overgelegde medische stukken waarin gewag wordt gemaakt van significante fysieke en/of psychische sporen;
• De aanwezigheid van ander bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat bij terugkeer vervolging of ernstige schade dreigt;
• De verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden;
• De vraag of de uitslag van een forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Indicaties over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten kunnen onder andere naar voren komen uit:
• Het ‘medisch advies horen & beslissen’;
• De rapporten van de gehoren; en
• Medische stukken.
(…)
Het forensisch medisch onderzoek is primair op waarheidsvinding gericht. Dit betekent dat het forensisch medisch onderzoek als instrument kan worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de geloofwaardigheidsbeoordeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Werkinstructie 2010/13
(…)
Doel van het medisch advies is:
- het vaststellen van eventuele functionele beperkingen bij asielzoekers, die
voortkomen uit medische problematiek en die zouden kunnen leiden tot het niet
goed kunnen verklaren over het asielrelaas.
- het adviseren aan de IND over deze beperkingen bij de gehoren en het beslissen
voordat de asielprocedure van start gaat.
(…)
Van belang bij het nemen van een beslissing is te beseffen dat een asielzoeker met
medische/psychische problemen mogelijk niet in staat zal blijken om coherent en
consistent te verklaren. Deze situatie kan zich ook nog steeds voordoen met
inachtneming van de extra voorzieningen bij het nader gehoor.
(…)
In het rapport van gehoor, maar ook in de motivering van het voornemen en de
beschikking (en in de minuut) zal aangegeven moeten worden op welke wijze
rekening is gehouden met de medische (psychische of fysieke) beperkingen én hoe
dit is meegenomen in het voorliggende besluit. Indien in voornemen en beschikking
wel hiaten, vaagheden en /of tegenstrijdigheden worden tegengeworpen, dient
aandacht te worden besteed aan de motivering, waarom gemeend wordt deze te
kunnen tegenwerpen
(…)
Werkinstructie 2014/10
(…)
De geloofwaardigheidsbeoordeling moet objectief, gestructureerd en transparant worden uitgevoerd. Dat betekent onder andere dat gebruik gemaakt moet worden van objectiveerbare bronnen en kenbaar gemotiveerd moet worden, waarbij inzicht gegeven wordt in de weging. Ook moet rekening worden gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Culturele en taalkundige verschillen, de (mentale, fysieke, intellectuele etc.) toestand van de vreemdeling en de (mentale, fysieke, professionele etc.) toestand van de beslisser spelen allemaal een rol tijdens het proces van besluitvorming.
(…)
Werkinstructie 2015/8
(…)
Bij de vaststelling of er sprake is van een kwetsbare vreemdeling die passende steun behoeft, kan het volgende worden betrokken:
- eigen waarnemingen tijdens of rondom gehoren;
- verklaringen en/of gedragingen van de vreemdeling;
- signalen van partners in het asielproces (bijvoorbeeld AVIM, COA, beveiliging, VWN, advocaat).
Werkinstructie 2016/4
(…)
Een FMO wordt meegewogen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
(…)
Om te bepalen of een FMO relevant is, moet een oordeel zijn gevormd over het asielrelaas en de geloofwaardigheid daarvan. Het ligt daarom voor de hand dat het FMO wordt opgestart na het nader gehoor, omdat op dat moment de asielmotieven van de vreemdeling bekend worden.
(…)
In het voornemen wordt – indien nodig - een gemotiveerde overweging opgenomen waaruit blijkt dat een FMO niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag.
(…)