5.7Deze bijschrijvingen dienen op de uitkering in mindering te worden gebracht, en wel in de maand waarin deze zijn ontvangen. Dit betekent dat de uitkering van eiseres, mede gelet op het nadere standpunt van verweerder, over periode van 1 maart 2017 tot en met
30 november 2018 dient te worden herzien en de over deze periode te veel betaalde uitkering van eiseres te worden teruggevorderd.
6. Omdat de herziening van het recht op bijstand en de daarmee samenhangende terugvordering niet ongewijzigd kunnen worden gehandhaafd dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit I te herroepen, de periode waarover de uitkering wordt herzien vast te stellen op 1 maart 2017 tot en met
30 november 2018 en de hoogte van de terugvordering vast te stellen op € 1.050,- netto.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen de brutering van de terugvordering van de bijstand geen zelfstandige beroepsgronden heeft gericht. Nu de brutering van de terugvordering opnieuw berekend moet worden als gevolg van het verlaagde terugvorderingsbedrag, ziet de rechtbank evenwel aanleiding het bestreden besluit ook op dit punt te vernietigen. Nu het daarbij gaat om een financiële uitwerking zal de rechtbank verweerder op dit punt opdracht geven om een nieuwe beslissing te nemen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
9. De rechtbank ziet in dit specifieke geval geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder zijn standpunt over een deel van de stortingen weliswaar heeft herzien, maar pas nadat eiseres in de fase van het beroep alsnog bankafschriften heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De rechtbank ziet niet in waarom eiseres deze bankafschriften niet reeds in de bezwaarfase had kunnen verstrekken, in welk geval verweerder daarmee nog rekening had kunnen houden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit I, bepaalt dat de Pw-uitkering van eiseres wordt herzien over de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 november 2018 en dat de hoogte van de terugvordering wordt vastgesteld op € 1.050,- netto en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover is beslist ten aanzien van de herziening en terugvordering;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de brutering van het terug te vorderen bedrag;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: