ECLI:NL:RBDHA:2020:7786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Italië in strijd met zijn mensenrechten behandeld zal worden en dat hij geen opvang zal krijgen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet heeft aangetoond dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de gestelde relatie tussen eiser en een andere asielzoeker, [A], niet voldoende is onderbouwd om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11922
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is, tezamen met de voorlopige voorziening van eiser met zaaknummer NL20.11923 en het beroep en voorlopige voorziening van [A] (NL20.11924 en NL20.11925), behandeld op 14 juli 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1998] .
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat hij in Italië terecht zal komen in een met artikel 4 van het Handvest1 en artikel 3 van het EVRM2 strijdige situatie. Verweerder had zijn asielaanvraag daarom aan zich moeten trekken en inhoudelijk moeten beoordelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Daartoe stelt hij dat hij zijn asielmotieven in Italië niet goed naar voren kan brengen wegens systeemfouten in de asielprocedure, waardoor het risico bestaat dat Italië zal handelen in strijd met het beginsel van non-refoulement door hem terug te sturen naar Nigeria. Daarnaast loopt eiser bij overdracht aan Italië het risico dat hij geen opvang krijgt. Het opvangcentrum in Italië kan namelijk besluiten dat eiser niet langer opvang krijgt als hij de huisregels overtreedt. Ter onderbouwing wijst hij op het rapport van
de Swiss Refugee Council(SFH/OSAR) van januari 2020,
Reception conditions in Italy.
Daarnaast heeft eiser een relatie met [A] en hebben zij samen een dochter, die [B] heet en is geboren op [2018] Volgens verweerder is Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van [A] en hun dochter, maar dit zou tot gevolg hebben dat het gezin wordt gescheiden. Ook om deze reden had verweerder de asielaanvragen van eiser en [A] op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moeten trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat in Italië sprake is systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in zijn uitspraak van 19 december 20183 geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten na overdracht aan Italië een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. De ABRvS heeft dit oordeel daarna meerdere keren, onder andere in de uitspraken van 12 juni 20194,
28 augustus 20195 en 8 april 20206 herhaald. Verder heeft de ABRvS in de uitspraak van 8 april 2020 overwogen dat ook het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 geen wezenlijke wijzigingen laat zien ten opzichte van eerdere rapporten die door de ABRvS zijn
1. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 ECLI:NL:RVS:2019: 1861.
beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat de situatie in Italië sinds de uitspraak van 8 april 2020 wezenlijk is verslechterd.
6. Ten aanzien van het recht op huisvesting voor Dublinclaimanten, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië geen recht meer heeft op opvang. Dat stelling van het eiser dat hij mogelijk geen opvang meer krijgt indien hij de huisregels overtreedt, is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser heeft zijn stelling verder ook niet onderbouwd. Van eiser mag bovendien worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Italië. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is.
7. Ten aanzien van de gestelde relatie tussen eiser en [A] overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft hierin evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verweerder wijst er terecht op dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat het overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt, aangezien het bijeenhouden en het bijeenbrengen van het gezin reeds geschiedt op grond van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een duurzame, intensieve relatie zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser en [A] elkaar pas op het grondgebied van de lidstaten, namelijk in Italië, hebben leren kennen. Vervolgens is
[A] alleen naar Duitsland gereisd en daar bevallen van haar dochter. [A] heeft haar dochter vervolgens niet de achternaam van eiser gegeven en eiser staat ook niet op het geboorteakte van haar dochter. Daarnaast gebruikt [A] pas sinds kort de achternaam van eiser en heeft zij hiervoor geen verklaring gegeven. Anders dan de stelling dat eiser en
[A] samenwonen is op geen enkele wijze onderbouwd dat sprake is van een duurzame relatie. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Concluderend overweegt de rechtbank dat verweerder in het aangevoerde geen aanleiding heeft hoeven zien om te concluderen dat Italië niet langer zijn internationale verplichtingen nakomt. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de individuele omstandigheden van eiser niet maken dat haar overdracht aan Italië getuigt van een onevenredige hardheid en dus geen aanleiding hoeven zien om het verzoek van eiser om internationale bescherming onverplicht aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
16 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.