ECLI:NL:RBDHA:2020:7927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.4005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking bestreden besluit

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kind, een verzoek ingediend om vergoeding van proceskosten na de intrekking van een bestreden besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 13 februari 2020 was genomen, weigerde de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met de argumentatie dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 maart 2020. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van vragen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de overdracht van kwetsbare personen naar Italië.

Op 29 juni 2020 heeft de Staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, omdat de uiterste overdrachtstermijn op 11 juni 2020 was verstreken. Eiseres trok haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de intrekking van het besluit niet het gevolg is van een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan, aangezien de coronacrisis de overdracht heeft bemoeilijkt.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de intrekking van het besluit niet kan worden aangemerkt als tegemoetkomen aan de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, aangezien de omstandigheden die tot de intrekking hebben geleid, niet aan het bestuursorgaan kunnen worden verweten. De uitspraak is gedaan door rechter L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier A. Vranken, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.4005
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , mede namens haar minderjarige kind [minderjarige] , eiseres,

V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder
(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 3 maart 2020 het onderzoek ter zitting geschorst en het beroep aangehouden totdat er duidelijkheid is verkregen naar aanleiding van de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan Nederland gestelde vragen met betrekking tot de overdracht aan Italië van bijzonder kwetsbare personen zoals in dit geval.
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Verweerder ziet daarbij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken, omdat op 11 juni 2020 de uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Verweerder ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de intrekking niet het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april 2019.1 De overdracht is niet gerealiseerd als gevolg van de coronacrisis.
3. Eiseres is van mening dat verweerder wel degelijk veroordeeld dient te worden in de proceskosten van eiseres. Nu het bestreden besluit door verweerder is ingetrokken, zal de rechtbank geen uitspraak meer doen inzake de beroepsgronden. Gelet daarop is niet vast komen te staan dat het bestreden besluit rechtmatig was. Daarnaast is het verstrijken van de overdrachtstermijn wel een situatie die aan verweerder te verwijten valt omdat het voorzienbaar was en verweerder om een ordemaatregel had kunnen vragen.
4. De rechtbank zal het verzoek om een proceskostenveroordeling afwijzen. In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen is genomen op 13 februari 2020. Pas daarna was overdracht aan de orde, ware het niet dat deze feitelijk onmogelijk is gemaakt door de coronacrisis, welke omstandigheid buiten de macht van verweerder is gelegen en dus niet aan hem verweten kan worden. Dit is aan te merken als een veranderde omstandigheid.
5. Uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de ABRvS blijkt voorts dat aanleiding bestaat om verweerder - bij intrekking van het besluit in de beroepsfase en een daarop ingetrokken beroep - in de proceskosten te veroordelen als hij aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. In dat geval kan verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de proceskosten. Van tegemoetkomen is geen sprake als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden2. In dit geval heeft verweerder de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn. Dat is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het bestreden besluit niet voordeed. Verweerder is met de intrekking van het besluit dan ook niet tegemoetgekomen aan de vreemdeling. Daarom bestaat geen aanleiding om hem tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
2 vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1816).
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
zaaknummer: NL20.4005 4
16 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.