Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] , mede namens haar minderjarige kind [minderjarige] , eiseres,
verweerder
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kind, een verzoek ingediend om vergoeding van proceskosten na de intrekking van een bestreden besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 13 februari 2020 was genomen, weigerde de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met de argumentatie dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 maart 2020. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van vragen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de overdracht van kwetsbare personen naar Italië.
Op 29 juni 2020 heeft de Staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, omdat de uiterste overdrachtstermijn op 11 juni 2020 was verstreken. Eiseres trok haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de intrekking van het besluit niet het gevolg is van een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan, aangezien de coronacrisis de overdracht heeft bemoeilijkt.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de intrekking van het besluit niet kan worden aangemerkt als tegemoetkomen aan de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, aangezien de omstandigheden die tot de intrekking hebben geleid, niet aan het bestuursorgaan kunnen worden verweten. De uitspraak is gedaan door rechter L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier A. Vranken, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.