ECLI:NL:RBDHA:2020:7928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 19/8291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verschoonbaarheid termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres, van Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij haar kleinzoon te verblijven, die in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder op 19 juni 2017 is afgewezen en dat het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing op 30 september 2019 niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

Eiseres heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar kleinzoon minderjarig was en bijgestaan werd door Nidos. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft overwogen dat de voogd van de referent, die het bezwaar indiende, niet opgeleid was voor het indienen van bezwaarschriften en termijnbewaking, maar dat dit niet leidt tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de handelingen van de vertegenwoordiger voor rekening en risico van de betrokkene komen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8291
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

V-nummer: [#]
geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent)” afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is referent samen met zijn vader verschenen en bijgestaan door Z. Hamawandi, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres wenst verblijf bij haar gestelde kleinzoon, referent. Referent is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zijn primaire standpunt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiseres haar beroep niet tijdig zou hebben ingediend, ter zitting heeft ingetrokken.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gestelde termijn van vier weken.
Eiseres voert aan dat het bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 19 juni 2017 weliswaar te laat is ingediend, maar dat dit verschoonbaar is. Referent was op dat moment minderjarig en werd daarom bijgestaan door Nidos. Bij brief van 27 juli 2017 legt [-] , jeugdbeschermer van Nidos te Haarlem, uit hoe het indienen van het bezwaar is verlopen en dat daarbij een fout is gemaakt door Nidos. Daarin staat: “Een collega heeft zelf bezwaar ingediend, maar dit was onvoldoende, waarna het niet meer verder is opgepakt.” Het is algemeen bekend dat het verloop onder medewerkers in de jeugdzorg groot is, zodat het niet verwonderlijk is dat bijkomende (oneigenlijke) taken zoals het in de gaten houden van termijnen voor bezwaar en beroep erbij in schieten. Ook komen minderjarigen pas in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand als er al een afwijzende beslissing is genomen, hetgeen tot gevolg heeft dat het primaire besluit wordt toegezonden aan de minderjarige of diens voogd. De voogd is niet opgeleid voor het indienen van bezwaarschriften en termijnbewaking. Verweerder heeft daarom ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en had het te laat ingediende bezwaarschrift verschoonbaar moeten achten.
4.1
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit dateert van 19 juni 2017. De termijn voor het indienen van bezwaar verliep daarom op 17 juli 2017. Niet in geschil is dat de voogd van referent pas op 27 juli 2017 bezwaar heeft ingediend en dat daarmee de termijn van vier weken zoals bepaald in artikel 69, eerste lid, Vw is overschreden. Voor zover verweerder in het bestreden besluit stelt dat het bezwaar op 18 juli 2017 zou zijn ingediend, heeft verweerder desgevraagd ter zitting bevestigd dat dit een verschrijving betreft. Nu vaststaat dat de termijn is overschreden, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit in het geval van eiseres verschoonbaar is.
4.2
In de uitspraak van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4275) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder verwijzing naar het arrest K. en B. (ECLI:EU:C:2018:877, C-380/17) van 7 november 2018 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), overwogen dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid moet worden nagegaan of de oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid kan worden toegerekend aan de betrokkene dan wel moet worden toegerekend aan het bestuursorgaan.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de termijnoverschrijding op goede gronden niet verschoonbaar heeft geacht. Referent wordt verondersteld bekend te zijn met de inhoud van het primaire besluit en de mogelijkheid tot bezwaar. Van referent mag verwacht worden dat hij, indien hij post van verweerder niet begrijpt, hulp van anderen inschakelt voor het behartigen van zijn belangen. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] , kan het feit dat Nidos, wettelijk vertegenwoordiger van referent en contactpersoon bij de aanvraag, nalaat referent op het goede spoor te zetten, niet leiden tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn. Handelingen, waaronder ook het nalaten, van degene die bijstaat zijn voor rekening en risico van degene die zich laat bijstaan. Daar komt bij dat ook de vader van referent betrokken is bij de onderhavige aanvraag, zodat referent niet alleen van Nidos afhankelijk is.
4.4
Verder merkt de rechtbank op dat uit het arrest K. en B. zou kunnen worden afgeleid dat ook in deze situatie waarin sprake is van een niet verschoonbare termijnoverschrijding (in onderhavig geval van het indienen van het bezwaar) op basis van de gewone regeling voor gezinshereniging een verzoek om gezinshereniging kan worden ingediend. Eiseres kan in die procedure met een beroep op dit arrest aanvoeren dat verweerder daarbij de op vluchtelingen toepasselijke gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging moet toepassen en alle door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden in zijn beoordeling zal dienen te betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier, op 30 juli 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1609) en van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4275).