ECLI:NL:RBDHA:2020:7928
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verschoonbaarheid termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres, van Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij haar kleinzoon te verblijven, die in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder op 19 juni 2017 is afgewezen en dat het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing op 30 september 2019 niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
Eiseres heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar kleinzoon minderjarig was en bijgestaan werd door Nidos. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft overwogen dat de voogd van de referent, die het bezwaar indiende, niet opgeleid was voor het indienen van bezwaarschriften en termijnbewaking, maar dat dit niet leidt tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de handelingen van de vertegenwoordiger voor rekening en risico van de betrokkene komen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.