ECLI:NL:RBDHA:2020:7935
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 30 juli 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het bestreden besluit terecht heeft genomen, omdat Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland had gedaan, dat door Duitsland was aanvaard. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat zijn broer meerderjarig is, waardoor artikel 8 van de Dublinverordening niet van toepassing zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser meerderjarig is en dat artikel 8 daarom niet voor hem geldt. Ook de beroepsgrond met betrekking tot artikel 9 van de Dublinverordening is afgewezen, omdat broers niet als gezinsleden worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.