ECLI:NL:RBDHA:2020:8101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9972 en NL20.9973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen tot verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben eisers, een gezin bestaande uit een eiser en eiseres met hun kinderen, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 7 december 2018. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden vanwege de coronamaatregelen, maar na versoepeling van deze maatregelen is de zaak hervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken, en dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft overwogen dat de beroepen van eisers gegrond zijn, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de aanvragen. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen, en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en is bekendgemaakt op 25 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.9972 ( [eiseres] )
NL20.9973 ( [eiser] )

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#1]
[eiser], eiser
V-nummer: [#2]
en hun kinderen
[kind 1], en
[kind 2],
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 4 mei 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 7 december 2018.
Verweerder heeft op 13 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden omdat besluitvorming niet kon plaatsvinden door omstandigheden die samenhangen met de coronamaatregelen. Na versoepeling van de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak hervat. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn organisatie aan te passen aan de maatregelen die thans nog gelden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eisers hebben 7 december 2018 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 6 juni 2019 op de aanvragen moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eisers verweerder bij brief van 14 april 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. De rechtbank is met verweerder van mening dat de beroepen terecht zijn ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestellingen van 14 april 2020 geldig zijn.
10. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
11. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 13 mei 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is.
13. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) bepaald dat in gevallen waarin nog geen eerste gehoor heeft plaatsgevonden, het “8+8 model” passend is, dat wil zeggen acht weken voor het afnemen van het eerste gehoor en acht weken daarna om het besluit bekend te maken. De Afdeling heeft in die uitspraak voorts het volgende overwogen: “In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht”.
14. De rechtbank stelt vast dat in deze zaken sinds de datum van de aanvragen bijna 21 maanden zijn verstreken. Daarom ziet de rechtbank, met inachtneming van de bovenstaande overweging van de Afdeling, aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) in totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van acht weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. De rechtbank zal verweerder dan ook opleggen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak besluiten op de aanvragen te nemen.
15. De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
bestuurlijke dwangsom
16. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eisers hebben verzocht om vaststelling van deze dwangsom.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verbeurde dwangsom bij besluit van 8 mei 2020 reeds heeft vastgesteld. Aan eisers is een dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, toegekend van € 1442,-.
samenhang
18. Ten aanzien van zowel de bestuurlijke als de rechterlijke dwangsom stelt verweerder zich op het standpunt dat slechts één dwangsom is verschuldigd voor eisers gezamenlijk. Weliswaar moet verweerder voor ieder van hen afzonderlijk beslissen op de aanvraag, en eisers afzonderlijke aanvragen hebben ingediend, neemt deze enkele omstandigheid niet weg dat eisers een homogene groep vormen, hun aanvragen gelijktijdig zijn ingediend en blijk geven van een dusdanige onderlinge inhoudelijke samenhang dat ook eenzelfde toetsingskader aan de orde is. De te nemen beslissingen hangen inhoudelijk dusdanig met elkaar samen dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2018 [1] .
19. Nu de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan en het echtgenoten betreft, neemt de rechtbank aan dat de aanvragen zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase.
Proceskosten
20. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen gegrond;
- vernietigt de met de besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak besluiten op de aanvragen bekend te maken;- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2018:3934, rechtspraak.nl