In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiseres met de Chileense nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Vanwege de coronamaatregelen heeft de rechtbank partijen verzocht in te stemmen met het achterwege blijven van een zitting, wat door beide partijen is goedgekeurd. Eiseres diende op 20 augustus 2020 haar beroepsgronden in, waarna verweerder op 21 augustus 2020 een verweerschrift indiende. Het onderzoek werd op 24 augustus 2020 gesloten.
De rechtbank overweegt dat eiseres de grondslag van de maatregel van bewaring en de tegengeworpen zware en lichte gronden niet heeft bestreden. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres heeft aangevoerd dat er op dit moment geen zicht is op uitzetting naar Chili vanwege de coronamaatregelen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet betekent dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden. De rechtbank wijst erop dat eiseres haar paspoort niet heeft overgelegd en dat de aanvraag voor een laissez-passer (LP) moet worden afgewacht.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt met betrekking tot de uitzetting van eiseres, ondanks dat zij aanvankelijk valse persoonsgegevens heeft opgegeven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.