ECLI:NL:RBDHA:2020:8475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
NL20.13903 en NL20.13371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring en terugkeer van vreemdeling met Chileense nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Chileense nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de verweerder, te weten een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 juli 2020 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd kreeg, waarbij de eiser aanvoerde dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de zware en lichte gronden voor het terugkeerbesluit niet waren onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van familieleven in Spanje, waardoor de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Het beroep tegen de maatregel van bewaring werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.13903 en NL20.13371
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser
V-nummer: [V-nummeraanduiding] (gemachtigde: mr. S. Guman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G. Palanciyan, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw K.S. van Wezel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelde ter zitting dat [naam] heet, dat hij de Chileense nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1988.

Over bestreden besluit 1 (NL20.13903)

2. Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven, omdat er geen sprake is van een gevaar op onderduiken. Eiser beschikt namelijk niet over een identiteitsbewijs en hij kan dan ook niet worden uitgezet of uitreizen naar een ander land.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat eiser wel beschikt over een paspoort en dat dit sinds 7 juli 2020 in bezit is van verweerder. De stelling van eiser dat
hij niet beschikt over een identiteitsbewijs is dus tegenstrijdig met wat de rechtbank vaststelt op basis van het dossier. Reeds om die reden slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
4. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit 1 onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder zonder nadere motivering de zware en de lichte gronden aan het bestreden besluit 1 ten grondslag heeft gelegd.
5. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit 1 niet heeft vermeld welke feiten en omstandigheden voornoemde gronden onderbouwen. Verweerder kon niet volstaan met een verwijzing naar een aantal passages uit het gehoor. Nu ook niet wordt verwezen naar de motivering zoals opgenomen in het bestreden besluit 2, is het bestreden besluit 1 op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 oktober 2019.3 Tussen een separaat terugkeerbesluit en een kort daaropvolgende maatregel van bewaring bestaat een nauwe samenhang. Dezelfde zware en lichte gronden die in dit geval aan het bestreden besluit 1 ten grondslag zijn gelegd, zijn aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit 2 is gemotiveerd ingegaan op de gronden en is geconcludeerd dat een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Beide besluiten zijn op dezelfde dag, kort na elkaar, aan eiser uitgereikt. Er kon voor eiser redelijkerwijs dan ook geen misverstand over bestaan dat de in het bestreden besluit 2 neergelegde motivering ook geldt voor het bestreden besluit 1. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit 1 niet is benadeeld.
7. Eiser voert tot slot aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom verweerder niet heeft afgezien van het opleggen van het bestreden besluit 1. Eiser verblijft al twintig jaar in Spanje en zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen wonen daar ook. Eiser doet in dit verband een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor voor het opleggen van het bestreden besluit 1 is aan eiser gevraagd of hij familieleden heeft in Europa. Eiser heeft daar op geantwoord dat hij in Spanje verblijft bij zijn peettante en neef. Verder heeft eiser verklaard dat hij al twintig jaar in Spanje woont. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit 1 ongemotiveerd heeft gelaten waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het bestreden besluit 1 af te zien. Dat verweerder dit heeft nagelaten leidt tot een motiveringsgebrek.
9. Hieruit volgt dat het bestreden besluit 1 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1. De rechtbank oordeelt dat in dit geval de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand worden gelaten. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat sprake is van familieleven in Spanje in de zin van artikel 8 EVRM. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit 1 in stand.
Over bestreden besluit 2 (NL20.13371)
10. Eiser voert aan dat er sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Uit het dossier blijkt volgens eiser niet waarom hem om zijn identiteitsbewijs is gevraagd. Nu een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbrak, is de staandehouding en de daaropvolgende maatregel van bewaring onrechtmatig, aldus eiser.
10. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 1 juli 2020 stelt de rechtbank het volgende vast. Verbalisant, [verbalisant] , kreeg van een collega een verzoek om assistentie bij de Oostzijde van het metrostation [.] . Een beveiliger zou daar bij eiser staan en hij was vermoedelijk aan het zakkenrollen. De beveiliger verklaarde dat hij had gezien dat eiser dicht bij toeristen stond en hen probeerde af te leiden. Toen voornoemde verbalisant aankwam bij het station, wees de beveiliger de eiser aan als verdachte van zakkenrollen. De verbalisant heeft om die reden eiser staandegehouden en hem gevraagd om zijn identiteitsbewijs. Toen eiser verklaarde dat hij geen paspoort had, is hij aangehouden voor de overtreding van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt voldoende duidelijk dat er een strafrechtelijke aanleiding was om eiser te vragen om een legitimatiebewijs. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de voor toetsing van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Tot slot voert eiser aan dat hij zich niet goed voelt sinds hij in het detentiecentrum verblijft. Deze stelling is onvoldoende voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. Bij medische klachten kan eiser zich wenden tot de medische dienst binnen het detentiecentrum, nu de medische dienst in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische voorzieningen in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen (NL20.13903 en NL20.13371)
13. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder, gelet op wat hiervoor onder 9 is overwogen, in de door eiser gemaakte proceskosten voor rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • bepaalt dat de gevolgen van het vernietigde besluit 1 in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 1.050,-;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 juli 2020

Documentcode: DSR12180651

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.