In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Chileense nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de verweerder, te weten een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 juli 2020 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd kreeg, waarbij de eiser aanvoerde dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de zware en lichte gronden voor het terugkeerbesluit niet waren onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van familieleven in Spanje, waardoor de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Het beroep tegen de maatregel van bewaring werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 juli 2020.