In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2020 een beschikking gegeven in een geschil over internationale kinderontvoering. De vader, wonende in Duitsland, heeft verzocht om de teruggeleiding van zijn minderjarige kind, [voornaam minderjarige 1], naar Duitsland. De moeder, die met de kinderen naar Nederland was verhuisd, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] in Duitsland was en dat de overbrenging naar Nederland ongeoorloofd was, aangezien de vader geen toestemming had gegeven voor deze verhuizing. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de moeder, waaronder berusting en het risico op lichamelijk of geestelijk gevaar, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde risico's en dat de terugkeer van het kind in het belang van [voornaam minderjarige 1] was. De rechtbank heeft de terugkeer van [voornaam minderjarige 1] naar Duitsland gelast, met een uiterste datum van 14 september 2020. Tevens is bepaald dat de moeder verantwoordelijk is voor de teruggeleiding, en dat de vader het kind zelf kan ophalen indien de moeder hier niet aan voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De bijzondere curator is benoemd om de belangen van het kind te behartigen tijdens de procedure.