ECLI:NL:RBDHA:2020:8930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
8655493 EJ VERZ 20-84734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de werkgever, RCCS Waardetransport B.V., op 17 juli 2020 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden. De werknemer heeft hierop een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2020 zijn pleitaantekeningen overgelegd door de gemachtigde van de werkgever, mr. M.S.J. Steenhuis. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de argumenten van beide partijen.

De werkgever heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst onderbouwd met de stelling dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. De werknemer heeft het verstoorde karakter van de arbeidsrelatie erkend en aangegeven dat er geen mogelijkheden meer zijn voor herplaatsing. Beide partijen zijn het erover eens dat er geen verwijt te maken valt aan elkaar.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 augustus 2020, en de kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen. De beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en is op 31 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
MvN
Rep.nr.: 8655493 \ EJ VERZ 20-84734
Uitspraakdatum: 31 juli 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap RCCS Waardetransport B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verzoekende partij,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. M.S.J. Steenhuis,
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. W. van Leuveren.

1.Het procesverloop

1.1.
De werkgever heeft de kantonrechter bij (voorwaardelijk) verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 17 juli 2020 verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 31 juli 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Daarbij zijn door mr. Steenhuis pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De beoordeling

2.1.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever, ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. Daarbij valt zowel de werkgever als de werknemer geen verwijt te maken.
2.2.
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar erkent dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing en ziet in dat geen van beide partijen een verwijt valt te maken.
2.3.
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a BW juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.4.
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden genoemd in artikel 7:671b lid 6 BW betrekking hebben.
2.5.
Partijen zijn het er over eens dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2020.
2.7.
Er is geen grond om werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.8.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2020;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2020.