ECLI:NL:RBDHA:2020:8933
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het recht om te worden gehoord
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door B. de Jong LL.B., en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die op 25 en 26 augustus 2019 waren opgelegd. De heffingsambtenaar had de bezwaren van eiser op 23 december 2019 kennelijk ongegrond verklaard zonder eiser te horen. Eiser stelde dat dit onterecht was, omdat er een verschil van mening bestond over de feiten die relevant waren voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen.
De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord, tenzij het bezwaar kennelijk ongegrond is. Eiser had in zijn bezwaar aangevoerd dat zijn auto met twee linker wielen buiten het parkeervak stond, wat volgens hem betekende dat er geen sprake was van parkeren in de zin van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelde echter dat de eerdere uitspraak van 9 december 2019, waarin de rechtbank de beroepen van eiser tegen eerdere naheffingsaanslagen ongegrond had verklaard, ook van toepassing was op de huidige zaken. Eiser had geen nieuwe argumenten aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigden.
De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van eiser terecht kennelijk ongegrond waren verklaard en dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De beroepen werden ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.