ECLI:NL:RBDHA:2021:10270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aan financieel adviseur wegens justitiële antecedenten

In deze zaak heeft eiser, een financieel adviseur, verzocht om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) om bij een ingenieursbureau te kunnen werken. De minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanvraag afgewezen op basis van relevante justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van vier jaar zijn geregistreerd. Eiser heeft in het verleden meerdere fraudedelicten gepleegd, waaronder faillissementsfraude en oplichting, wat volgens de minister een risico vormt voor de vertrouwelijkheid van informatie in zijn toekomstige functie.

De rechtbank heeft de afwijzing van de VOG beoordeeld aan de hand van zowel het objectieve als het subjectieve criterium. Het objectieve criterium houdt in dat de gepleegde delicten een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de delicten van eiser in de weg staan aan de afgifte van de VOG. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot vertrouwelijke systemen en dat hij al lange tijd niet meer in aanraking is gekomen met justitie, maar de rechtbank oordeelt dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de VOG te weigeren, gezien de ernst van de gepleegde delicten en het risico dat eiser als financieel adviseur zou kunnen vormen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C.D.W. Herrings),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Hagens).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 juli 2021 via een Skypeverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verweerder verzocht om afgifte van een VOG om als financieel adviseur bij een ingenieursbureau werkzaam te kunnen zijn. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiser de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (de Beleidsregels) [1] . Daarnaast heeft verweerder het algemene screeningsprofiel ‘informatie, geld, diensten, zakelijke transacties en aansturen organisatie’ van toepassing verklaard. Verweerder heeft aan zijn afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) binnen de terugkijktermijn van vier jaren de volgende relevante justitiële gegevens zijn geregistreerd:
- een zaak wegens faillissementsfraude, gepleegd op 23 februari 2016.
- een zaak wegens oplichting en valsheid in geschrifte, gepleegd in de periode van 1 juni 2014 tot en met 18 maart 2015.
- een veroordeling door de politierechter op 31 oktober 2016 wegens verduistering.
Voorts is, nu eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, zonder tijdsbeperking gekeken naar gegevens uit het JDS. Daaruit blijkt dat eiser in 2015 met justitie in aanraking is gekomen vanwege fraude.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser als financieel adviseur toegang heeft tot vertrouwelijke informatie. Ook zal eiser de bevoegdheid hebben tot het raadplegen en het bewerken van eigen systemen. Nu eiser met justitie in aanraking is gekomen wegens meerdere fraudedelicten is de beoogde functie, indien herhaald, een risico voor de veiligheid van vertrouwelijke informatie. Dit risico is erin gelegen dat vertrouwelijke informatie wordt gebruikt om eiser zelf of derden (financieel) te bevoordelen. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium. Ook bij de beoordeling van het subjectieve criterium heeft verweerder
geen aanleiding gezien om een VOG te verstrekken.
4. In het kader van het objectieve criterium voert eiser aan dat hij als financieel adviseur enkel belast is met het opstellen van financiële rapportages voor zijn opdrachtgevers. Hierbij heeft hij geen toegang tot systemen van zijn opdrachtgevers en vormt hij geen gevaar voor de samenleving. In het kader van het subjectieve criterium voert eiser aan dat hij al lange tijd niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Het tijdsverloop zou meer in zijn voordeel moeten wegen. Gelet op de pleegdatum van de feiten in combinatie met het rapport van de reclassering, kan het recidiverisico laag worden ingeschat. Het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG moet zwaarder wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door verweerder gestelde risico.
Wat zijn de regels?
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
6. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de vacature voor de functie financieel adviseur niet meer openstaat. Voor eiser is het nog wel van belang dat duidelijk wordt of hij in de toekomst een VOG zal kunnen krijgen, omdat hij in de financiële sector wil werken. Om voldoende procesbelang te kunnen hebben moet eiser het doel dat hem met het indienen van zijn beroep voor ogen stond ook kunnen bereiken. Dat is in zijn geval naar het oordeel van de rechtbank, niet langer mogelijk met betrekking tot de weigering van verweerder om aan eiser een VOG af te geven, maar wel ten aanzien van het eisers afgewezen verzoek tot vergoeding van zijn proceskosten. Reeds hierom heeft eiser belang bij een heroverweging van het primaire besluit. [2]
Het objectieve criterium
7. De beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan, houdt een objectieve toets in. Verweerder moet bezien of de gepleegde (relevante) feiten, op zichzelf en los van de persoon van de aanvrager, een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie zouden verhinderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser gepleegde delicten in de weg staan aan afgifte van de VOG. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat, gelet op het toepasselijke screeningsprofiel, fraudedelicten bij uitstek niet zijn te verenigen met de functie van financieel adviseur. Het feit dat eiser kennis draagt van vertrouwelijke gegevens van de opdrachtgever vormt een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het subjectieve criterium
8. Omdat de grondslag voor de weigering van een VOG in beginsel aanwezig is, moet vervolgens worden beoordeeld of bij toetsing aan het subjectieve criterium verweerder aanleiding had moeten geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Daarbij moeten altijd de afdoening van de strafzaak, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop worden betrokken. De antecedenten die buiten de terugkijktermijn in het JDS voorkomen kunnen in samenhang bezien met de feiten die binnen de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, een indicatie geven over de kans dat eiser weer in aanraking zal komen met justitie. Nu het gaat om meerdere delicten zowel binnen als buiten de terugkijktermijn wordt de kans op herhaling, mede gelet op de beperkte tijdsverloop, hoger ingeschat. Dat de reclassering het recidiverisico als laag inschat, maakt dit niet anders. Uit dit rapport blijkt dat de kans op recidive laag is, maar niet dat de kans op recidive uiterst klein, verwaarloosbaar klein, dan wel nihil is. [3] De rechtbank heeft bewondering voor het feit dat eiser al zijn slachtoffers heeft gecompenseerd en zijn leven weer heeft opgepakt. Verweerder hoeft daar echter onvoldoende reden voor te zien om een VOG te verlenen.
9. Ter zitting is aan de zijde van eiser ook te kennen gegeven dat de pleegdatum van de faillissementsfraudezaak niet correct is opgenomen in het JDS. Deze zaak is gevoegd behandeld met een strafzaak waarvan de rechtbank in haar vonnis van 17 december 2020 heeft verklaard dat de pleegdatum is gelegen in de periode van 3 november 2014 tot en met 17 februari 2015. De meest recente pleegdatum is daarom gedateerd op 18 maart 2015. Verweerder hoefde ten tijde van het bestreden besluit geen rekening te houden met de afdoening van de strafzaak, omdat er destijds sprake was van openstaande zaken. Eiser zou als zelfstandig ondernemer een nieuwe aanvraag kunnen doen, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het verdergaande tijdsverloop.
10. Het beroep is ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3.1.2.
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a.de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b.de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c.de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d.de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e.de pleegdatum.
Alleen in onderstaande gevallen wordt van het bovenstaande afgeweken:
1.Wanneer tussen de pleegdatum en de datum zoals onder a, b, c of d genoemd een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten.
2.Wanneer sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten wordt in geval van een openstaande zaak als uitgangspunt genomen de datum waarop het justitiële gegeven bij het Openbaar Ministerie is aangebracht en is ingeschreven in het JDS.
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
[..]
Paragraaf 3.3.
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.1.
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
[..]

Voetnoten

1.de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 februari 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:518).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2227).