Overwegingen
1. Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen de vastgestelde WOZ-waardebeschikking en de daarbij opgelegde aanslagen onroerend zaakbelasting en rioolheffing en de aanslag afvalstoffenheffing (de aanslag).
2. Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft de rechtbank het beroep van eiseres van
12 december 2018 voor zover gericht tegen de aanslag niet ontvankelijk verklaard, omdat verweerder nog geen uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag heeft gedaan.
3. F. heeft namens eiseres op 29 juli 2019 verweerder in gebreke gesteld ter zake van het niet doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag.
4. Bij beschikking van 20 november 2019 heeft verweerder beslist dat geen recht bestaat op een dwangsom, omdat verweerder onredelijk laat in gebreke is gesteld. Het tegen deze beschikking ingestelde bezwaar is in de uitspraak op bezwaar van 23 april 2020 ongegrond verklaard.
5. Namens eiseres is F. hiertegen in beroep gekomen. Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om een machtiging heeft F. een op 3 juni 2017 ondertekende volmacht overgelegd waarin staat:
“Naam:[eiseres]
(…)
machtigt hierbij[F](…)
, met het recht van substitutie, om hem/haar te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde bestuursrechtelijke beschikkingen in rechte te bestrijden alsmede beroepsmatige rechtsbijstand te verlenen, in en buiten rechte, ter zake van een bezwaar dan wel beroepsprocedure tegen (een) (het uitblijven van) genomen besluit(en), alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder het aanwenden van rechtsmiddelen en het opvragen van gegevens, bijvoorbeeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet politiegegevens en/of de Wet beschermingpersoonsgegevens, het bij weigering voeren van gerechtelijke procedures deze gegevens alsnog te verkrijgen en het namens deze aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin des woords. Voor elke uit te voeren rechtshandeling zal vooraf met gemachtigde overleg worden gepleegd.
Aldus opgemaakt en getekend te Zoetermeer op 3 juni 2017
[Eiseres]
”
6. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
7. Uit vaste rechtspraak van de bestuursrechter volgt dat geen rechtsregel in de weg staat aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijk geachte handelingen.Daarbij geldt echter wel dat de machtiging voldoende specifiek dient te zijn om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Uit een machtiging dient in voldoende mate te blijken dat degene die de machtiging verstrekt zich er van bewust is dat hij als eisende partij optreedt of zal optreden in de procedure, waarin de machtiging is gevraagd. In beginsel wordt een machtiging geacht doorlopend te zijn verleend zolang die niet is herroepen of opgezegd.
8. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde machtiging door F. voor onderhavige procedure niet voldoet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen. De machtiging van 3 juni 2017 is in beginsel praktisch onbegrensd waar het bestuursrechtelijke kwesties betreft en uit de machtiging blijkt niet op welk dossier, welke concrete beschikkingen of procedure die machtiging betrekking heeft, nu hierin in algemene zin over bestrijding van bestuursrechtelijke geschillen wordt gesproken. In de laatste volzin van de machtiging is aangeven dat voorafgaand aan elke rechtshandeling overleg zal plaats vinden. De rechtbank heeft F. in de gelegenheid gesteld om een (andere) (recentere) volmacht te overleggen. Uit de reactie op dit verzoek, noch uit de stukken in het dossier, volgt dat F. alvorens het onderhavige beroepschrift heeft ingediend met eiseres contact heeft gehad en overleg heeft gepleegd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat aan de laatste volzin van de machtiging uitvoering is gegeven. Hierdoor kan dan ook niet worden vastgesteld dat eiseres middels de verstrekte machtiging zich er van bewust is dat zij ook als eisende partij optreedt in de onderhavige procedure. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het door F. namens eiseres instellen van beroep tegen de ongegrond verklaring van de afwijzing van het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar inzake de afvalstoffenheffing (in het verlengde van de bepaling van de WOZ-waarde van de woning van eiseres), buiten de grenzen van de verstrekte machtiging en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van F. valt.
De rechtbank sluit overigens niet uit dat F. zelf gebaat kan zijn bij het voeren van de onderhavige procedure, nu in de machtiging de clausule is opgenomen dat F. namens eiseres is gemachtigd om ‘bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin des woords’ aan te nemen.
9. Nu de machtiging onvoldoende is om daaruit de procesvertegenwoordiging van F. in de onderhavige procedure te kunnen vaststellen, wordt geen oordeel gegeven over de geldigheid van de machtiging. Aan toepassing van artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek wordt dan ook niet toegekomen.
10. F. heeft nog gewezen op recente procedures die hij heeft gevoerd namens eiseres bij het Hof en de Hoge Raad, waar hij wel is toegelaten als procesvertegenwoordiger van eiseres. De rechtbank is niet bekend met de inhoud van de in die procedures overgelegde machtiging en eventuele tussen eiseres en F. gepleegde overleggen. Daarbij gaat het in die zaken om andere procedures.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank het beroep niet ontvankelijk verklaard en wordt aan de inhoudelijke behandeling van het beroep niet toegekomen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: