1.2Op 7 januari 2019 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en doet hij een beroep op de gewijzigde beoordeling inzake LHBTI. Ter ondersteuning van zijn asielaanvraag heeft eiser stukken overgelegd, namelijk:
een eigen verklaring;
een verklaring van zijn partner [A] ;
een verklaring van [B] ;
een kopie verklaring van [C] en [D] ;
kopieën whatsapp LGBT Asylum Support Groningen;
kopieën lidmaatschap Rainbow en Open Closet;
foto’s van bijeenkomsten Rainbow, COC en Gaypride.
Eiser is op 7 januari 2021 in de gelegenheid gesteld om zijn opvolgende aanvraag middels een gehoor nader toe te lichten.
Op 8 januari 2021 heeft eiser nog een groot aantal verklaringen, waarin steun voor eiser wordt uitgesproken en uitgelegd wordt aan welke activiteiten hij deelneemt van diverse belangenorganisaties voor LHBTI’ers, en foto’s overgelegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 6 februari 2019. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder de overgelegde stukken ten onrechte niet heeft aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft zich in Nederland als homoseksueel verder ontwikkeld en heeft dit met de overgelegde documenten onderbouwd.
De documenten die zijn overgelegd sluiten daarnaast nauw aan bij de kernpunten van werkinstructie (WI) 2019/17, namelijk de punten die zien op relaties, contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse LHBTI-organisaties. Deze informatie is tevens niet eerder op de door de WI voorgeschreven wijze bij de besluitvorming betrokken, waardoor het als nieuwe elementen of bevindingen moet worden aangemerkt volgens eiser.
Uit het rapport gehoor opvolgende aanvraag blijkt ook dat eiser op meerdere momenten is onderbroken en dat hij zijn verhaal niet goed heeft kunnen doen.
Verweerder stelt ook ten onrechte dat de verklaring van eisers partner niet als objectief kan worden aangemerkt, omdat het op verzoek van eiser is opgemaakt. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1539, waaruit volgt dat een niet objectieve bron niet automatisch onvoldoende bewijskracht heeft. In beroep heeft eiser een nog een recente verklaring van zijn partner en een recente verklaring van COC Eindhoven overgelegd. Met betrekking tot het inreisverbod is van belang dat in dit kader in ieder geval een afweging gemaakt had moeten worden op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM), aangezien eiser een relatie heeft.
4. De rechtbank overweegt als volgt.