ECLI:NL:RBDHA:2021:11185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21/3202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de feitelijke gezinsband in het kader van het jongvolwassenenbeleid en nareisverzoeken

In deze zaak heeft eiseres, een jongvolwassen Eritrese, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De rechtbank heeft op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan. Eiseres stelt dat de feitelijke gezinsband met haar moeder, die in Nederland verblijft, niet is verbroken. De moeder van eiseres had eerder een mvv aangevraagd voor haar kinderen, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van de kinderen niet aannemelijk was gemaakt. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij als minderjarige moet worden aangemerkt op het moment van de aanvraag en dat de feitelijke gezinsband niet verbroken is, omdat zij altijd met haar moeder en broertjes en zusjes heeft samengewoond.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Eiseres heeft verklaard dat zij na het overlijden van haar oma in 2017 noodgedwongen naar Asmara is gegaan om te werken, en dat zij daar kost en inwoning kreeg van het gezin waar zij werkte. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet zelfstandig heeft gekozen om te verhuizen en dat de omstandigheden van haar verblijf in Asmara niet duiden op een verbreking van de gezinsband. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de omstandigheden ten tijde van de aanvraag. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/3202
V-nummer: [Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. E. van Hoof.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 mei 2021 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook was op zitting aanwezig [Naam 2] (referente) en D. Habtab (tolk).

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2000 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referente stelt de moeder van eiseres te zijn en zij heeft op 23 juni 2017 voor haar kinderen – waaronder eiseres – een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aangevraagd. Op 13 november 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat haar kinderen hun identiteit niet aannemelijk hebben gemaakt. Bij besluit van 10 september 2018 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 januari 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard. [1] Met de uitspraak van de Afdeling [2] van 29 april 2020 staat het besluit in rechte vast. [3]
2. Op 24 april 2019 heeft referente voor haar kinderen opnieuw een mvv aangevraagd, waaronder onderhavige aanvraag voor eiseres. Op 11 juni 2019 heeft verweerder deze opvolgende mvv-aanvraag afgewezen onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb (het primaire besluit). [4] Op 24 oktober 2019 heeft verweerder een besluit op het daartegen ingediende bezwaar genomen. Dit besluit is op 11 februari 2020 ingetrokken. Vervolgens heeft er in de bezwaarfase DNA-onderzoek plaatsgevonden bij de gestelde kinderen van referente. Voorts is eiseres op 20 april 2021 via een videoverbinding met de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba in bezwaar gehoord.
3. De mvv-aanvragen voor de broertjes en zusjes van eiseres zijn ingewilligd. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres echter ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis, omdat volgens hem de feitelijke gezinsband tussen referente en eiseres is verbroken nadat zij in 2017 na het overlijden van haar oma in Asmara is gaan werken en daar ook woonde. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zich geen contra-indicatie voordoet. Volgens verweerder heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat zij zich niet moeiteloos kon handhaven.
4. Eiseres heeft in beroep primair aangevoerd dat zij bij haar opvolgende mvv-aanvraag als minderjarige dient te worden aangemerkt, aangezien zij minderjarig was toen haar moeder uit Eritrea vluchtte en ook minderjarig was toen haar moeder in 2017 in Nederland aankwam. Subsidiair voert eiseres aan dat de feitelijke gezinsband tussen haar en referente niet is verbroken. Verweerder heeft bij de beoordeling van de contra-indicaties onvoldoende rekening gehouden met de vraag in hoeverre eiseres een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Eiseres heeft slechts kort gewerkt in Asmara. Bovendien moest zij noodgedwongen werken nu haar moeder was gevlucht en haar oma was overleden. Daarnaast woonde zij niet zelfstandig nu zij kost en inwoning kreeg van het gezin waar zij als huishoudelijke hulp werkte. Van een stap naar zelfstandigheid is dus geen sprake, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder de opvolgende mvv-aanvraag van referente beoordelen aan de hand van de omstandigheden ten tijde van die aanvraag. Dit betekent dat verweerder rekening moet houden met de omstandigheid dat eiseres niet langer minderjarig is. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat het niet aan verweerder te wijten is dat DNA-onderzoek niet in de eerste mvv-procedure heeft plaatsgevonden, nu de gestelde biologische vader toen niet beschikbaar was. Hetgeen eiseres primair heeft aangevoerd, faalt derhalve.
6. De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet in geschil is dat eiseres in deze opvolgende mvv-procedure als jongvolwassene dient te worden aangemerkt.
7. In het geval van meerderjarige kinderen is sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM als het meerderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. [5] Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc volgt dat verweerder uitsluitend aanneemt dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
8. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder bij de beoordeling van voornoemde omstandigheden (contra-indicaties) dient te betrekken in hoeverre het kind hiermee een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. [6] Wanneer een kind noodgedwongen zelfstandig woont, bijvoorbeeld als gevolg van de vlucht van de ouder(s) naar Nederland, is deze contra-indicatie op zichzelf onvoldoende om een verbreking van de feitelijke gezinsband aan te nemen. Het kind heeft in dat geval niet zelf de keuze naar zelfstandigheid gemaakt. Het ligt op de weg van verweerder om in dat geval te onderzoeken of uit overige contra-indicaties kan worden opgemaakt dat het kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, zodat alsnog wordt aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referente en eiseres is verbroken. Eiseres en referente hebben verklaard dat eiseres, tot het vertrek van referente, altijd met referente en haar broertjes en zusjes heeft samengewoond. Na de vlucht van haar moeder in 2015 heeft eiseres bij haar oma gewoond. Toen de oma van eiseres in 2017 is overleden, was er geen inkomen meer en is eiseres noodgedwongen naar Asmara gegaan om daar te werken. Dat het zelfstandig wonen en werken op een eigen keuze van eiseres berustte, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Zij heeft daar gewerkt tot het moment waarop haar moeder haar vertelde om naar Ethiopië te gaan. Gedurende de periode waarin eiseres heeft gewerkt, kreeg zij kost en inwoning van het gezin waar zij werkte. Dit is door verweerder niet weersproken. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet moeiteloos kon handhaven, getuigt bovendien – gelet op wat onder 8 is overwogen – van een verkeerde verdeling van de bewijslast. Het is immers aan verweerder om bij zijn beoordeling of de feitelijke gezinsband is verbroken te onderzoeken of eiseres zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dit ondeugdelijk gemotiveerd.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.496,- (veertienhonderdzesennegentig euro) te betalen aan eiseres;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 18/5989.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zaaknummer 201900999/1/V2.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Paragraaf C2/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), onder verwijzing naar paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
6.Zie uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863 en 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122.