Overwegingen
1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1994 en is een Palestijn afkomstig uit de Gazastrook. Eiseres is geboren op [Geb. datum 2] 1988, van Syrisch-Palestijnse afkomst, en heeft haar hele leven in Jemen gewoond. Zij hebben op 3 december 2020 in Nederland asielaanvragen ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij de Gazastrook heeft verlaten vanwege de algemene situatie en de problemen van zijn broer. Zijn familie werd sinds begin 2018 telefonisch bedreigd door Hamas, omdat zijn broer (een docent Engels) een taalcentrum had. Zijn broer is drie dagen ontvoerd geweest, vrijgelaten en na 15 dagen weer aangehouden. Via een advocaat en een uitspraak van de rechter is hij vrijgekomen. Daarna heeft zijn broer het taalcentrum gesloten. De familie is daarna niet meer bedreigd. Na zijn vertrek uit de Gazastrook heeft eiser zijn vrouw in Turkije ontmoet.
Zij zijn op 6 juni 2020 traditioneel gehuwd in Istanboel. Eiser stelt dat hij met zijn echtgenote niet kan terugkeren naar de Gazastrook.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder eiseres op grond van het landenbeleid Jemen in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.Eiser is als echtgenoot in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Verder heeft verweerder gesteld dat eisers niet aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en dat eiser ook niet aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4. Bij het aanvullend besluit van 11 augustus 2021 heeft verweerder beoordeeld of eiser onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt.
Dat is volgens verweerder niet het geval omdat uit de verklaringen van eiser dan wel de door hem overgelegde documenten niet blijkt dat eiser persoonlijk hulp heeft ingeroepen van de UNRWAdan wel deze hulp ook heeft genoten. De UNRWA-kaart die de broer van eiser heeft overgelegd volstaat niet, omdat dit een kopie is die niet kan worden onderzocht op echtheid. Verweerder heeft daarom niet verder getoetst of in het geval van eiser sprake is van een gedwongen vertrek.
Verweerder heeft eiser ook niet aangemerkt als vluchteling in de van Vluchtelingenverdrag, omdat de algemene economische situatie in de Gazastrook niet zodanig is dat asielzoekers uit dat gebied zonder meer zijn aan te merken als vluchteling. Ten aanzien van de geloofwaardig bevonden problemen van eisers broer die voor eiser aanleiding zijn geweest om de Gazastrook te verlaten, heeft verweerder er op gewezen dat zijn broer heeft verklaard dat hij, noch de andere leden van het gezin, na sluiting van het taalcentrum, nog iets hebben vernomen van [Naam 3] of van de ontvoerders of Hamas. Eiser heeft dat ook verklaard.
Hoewel in de Gazastrook sprake is van een zorgwekkende situatie, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar de Gazastrook in een 15c-situatie komt te verkeren, dan wel dat de veiligheidssituatie dusdanig is, dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, aldus verweerder.
5. Op wat eisers hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit louter aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte heeft geregistreerd met ‘nationaliteit onbekend’. Verweerder had haar moeten aanmerken als staatloos. De vraag is dan of eiseres wel procesbelang heeft bij haar beroep. De rechtbank moet dat ambtshalve beoordelen, dus los van de door partijen ingenomen standpunten.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld dat een vreemdeling met een asielstatus geen belang heeft bij een beroep tegen de registratie van ‘nationaliteit onbekend’.
8. De rechtbank is echter, anders dan de Afdeling, van oordeel dat eiseres wel degelijk procesbelang heeft bij haar beroep. Staatloosheid brengt immers belangrijke rechten met zich, zoals het recht om versneld te naturaliseren. Verder zijn de legeskosten lager en heeft een vreemdeling met een status recht op een vluchtelingenpaspoort, dat meer rechten geeft dan een vreemdelingenpaspoort.
9. Eiser heeft in beroep niet alleen aangevoerd dat hij als staatloos had moeten worden aangemerkt, waarbij hij dus een procesbelang heeft. Bovendien heeft hij aangevoerd dat hij aanspraak maakt op een zelfstandige asielstatus, anders dan de afhankelijke asielstatus die hij heeft gekregen. De rechtbank oordeelt dan ook dat een procesbelang voor eiser oplevert.
10. De slotsom is dus dat beide eisers procesbelang hebben bij hun beroep.
11. Eisers stellen dat zij beiden als staatloos hadden moeten worden aangemerkt. Beoordeeld moet worden of eisers voldoende documenten hebben overgelegd waaruit hun staatloosheid blijkt.
12. Uit Werkinstructie 2019/12, paragraaf 2.4., volgt dat de vreemdeling kan worden aangemerkt als staatloos als hij minimaal één document uit elk van de drie volgende documentgroepen kan overleggen:
1. Een identiteitsdocument (reisdocument of identiteitskaart);
2. Een geboorteakte of een gelijkwaardig document (voor het vaststellen van de afstamming);
3. Een aanvullend bewijsstuk waaruit de status van staatloze Palestijn blijkt (zoals de UNRWA-registratie). Dit dient een origineel document te zijn.
13. Eiseres heeft bij haar aanmelding alleen een Syrisch vreemdelingenpaspoort voor Palestijnen en een kopie van een UNRWA-familieregistratie overgelegd, zodat zij niet als staatloos kan worden aangemerkt. Eiser heeft bij zijn aanmelding alleen een identiteitskaart en bij zijn eerste gehoor een geboorteakte en een kopie van een UNRWA-kaart op zijn telefoon overgelegd, zodat ook hij niet in aanmerking komt voor een vermelding als staatloos. De in beroep overgelegde e-mail van de UNRWA van 6 augustus 2021 waarin de registratie van eisers bij de UNRWA wordt bevestigd kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit geen originele registratie is. Verweerder heeft eisers daarom terecht geregistreerd met ‘nationaliteit onbekend’.
Zelfstandige asielvergunning eiser?
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij wel degelijk onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het vluchtelingenverdrag valt. Subsidiair stelt eiser dat hij als vluchteling dient te worden beschouwd, omdat hij te vrezen heeft voor de (feitelijke) autoriteiten in de Gazastrook, te weten de Hamas-beweging. Door de weigering van zijn broer om samen te werken met Hamas, is het hele gezin bedreigd. Daarnaast is in de Gazastrook sprake van een uitzonderlijke situatie waardoor hij alleen al door daar te zijn het risico loopt op ernstige schade. Uit de recente gebeurtenissen in de Gazastrook blijkt dat het genoemde risico op schade niet alleen reëel is, maar zich ook weer heeft gemanifesteerd, aldus eiser.
15. De Afdeling heeft in drie uitspraken van 19 februari 2019onder meer geoordeeld dat uit de arresten Bolbolen El Kottvolgt dat een vreemdeling is uitgesloten van de werking van het Vluchtelingenverdrag als die vreemdeling direct voorafgaand aan of kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van UNRWA heeft ontvangen, voor zover die bijstand niet is opgehouden om redenen buiten de invloed en onafhankelijk van de wil van die vreemdeling. Verder volgt uit het arrest Alheto
dat als een vreemdeling bij UNRWA is geregistreerd, onderzocht moet worden of die vreemdeling daadwerkelijk bescherming of bijstand van UNRWA ontvangt. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling is geregistreerd bij UNRWA leidt nog niet tot toepasselijkheid van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag, aldus de Afdeling.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de verklaringen van eiser mocht concluderen dat eiser niet direct voorafgaand of kort voor het indienen van zijn asielaanvraag daadwerkelijk bijstand heeft ontvangen van de UNRWA. Eiser heeft immers verklaarddat de UNRWA zich alleen bemoeit met scholen en ziekenhuizen en dat zij daarnaast geen hulp of bescherming bieden. Hieruit blijkt niet dat eiser de UNRWA daadwerkelijk om hulp heeft gevraagd. Uit de kopie van de UNRWA-registratiekaart kan ook niet worden afgeleid dat eiser bescherming of bijstand heeft ontvangen. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet op eiser van toepassing is.
17. Het beroep op het Vluchtelingenverdrag slaagt ook niet. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat de algemene economische situatie in de Gazastrook niet zodanig is dat asielzoekers uit dat gebied zonder meer zijn aan te merken als vluchteling.
Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het niet aannemelijk is dat eiser en zijn familie nog steeds in de negatieve belangstelling staan van de Hamas-beweging. Eiser en zijn broer hebben immers verklaard dat zij na sluiting van het taalcentrum niets meer hebben vernomen van Hamas.
18. Daarnaast heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar de Gazastrook een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft dat in het aanvullend besluit van 11 augustus 2021 voldoende gemotiveerd uiteengezet. Eiser heeft dat in beroep niet weerlegd. De stelling dat de situatie in de Gazastrook zo uitzonderlijk is dat de loutere aanwezigheid van elke willekeurige burger – en dus ook van eiser – in dat gebied al leidt tot een reëel risico op ernstige schade, is onvoldoende onderbouwd. Dat zich daar recentelijk gewelddadige incidenten hebben voorgedaan, is daarvoor onvoldoende.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.