ECLI:NL:RBDHA:2021:11276
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning bij partner
Op 5 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een verzoekster van Surinaamse nationaliteit. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'verblijf bij partner'. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, waarna verzoekster bezwaar maakte en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 januari 2021 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. Belangrijk was de afweging van belangen in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel er familieleven met de partner werd aangenomen, woog de belangenafweging in het nadeel van verzoekster. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster niet voldeed aan de materiële voorwaarden voor de verblijfsvergunning, omdat zij eerder een verblijfsvergunning had gehad die was ingetrokken en er een terugkeerbesluit was opgelegd. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de omstandigheden die door verzoekster waren aangevoerd, zoals de leeftijd van de partners en de coronasituatie, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De verzoekster had niet aannemelijk gemaakt dat er objectieve belemmeringen waren om het familieleven in Suriname uit te oefenen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.