ECLI:NL:RBDHA:2021:11551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/8307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Rwandese nationaliteit houder, had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij zich in een uitleveringsprocedure bevond. De staatssecretaris had het verzoek afgewezen, met de motivering dat eiser geen belang had bij de beoordeling van zijn gezondheidstoestand in het kader van uitzetting, aangezien de uitleveringsprocedure voorrang had.

Tijdens de zitting op 20 juli 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het standpunt van de staatssecretaris verdedigd. De rechtbank overwoog dat de Uitleveringswet prevaleert boven de Vreemdelingenwet in gevallen waar een uitleveringsprocedure aan de orde is. Dit betekent dat de rechtbank pas inhoudelijk kan oordelen over de uitzetting van eiser nadat het uitleveringsverzoek is afgewezen. Aangezien het uitleveringsverzoek in dit geval was toegewezen, kon de rechtbank geen inhoudelijke beoordeling geven over het verzoek om uitstel van vertrek.

De rechtbank concludeerde dat er geen schending van artikel 3 van het EVRM aan de orde was, omdat dit al eerder was beoordeeld in een uitspraak van het Hof. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Favier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 20 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1949 en heeft de Rwandese nationaliteit. Op 23 december 2019 heeft eiser verzocht om opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser zich in een uitleveringsprocedure bevindt. Omdat verweerder niet bevoegd is om over te gaan tot uitzetting vanwege de lopende uitleveringsprocedure heeft eiser geen belang bij de beoordeling of vanwege zijn gezondheidstoestand uitzetting achterwege dient te blijven.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het besluit. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld nu eiser wel degelijk belang heeft bij de vraag of uitzetting achterwege moet blijven in het kader van artikel 64 van de Vw. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de reële dreiging op schending van de artikelen 2 en 3 van het EVRM. [2] De garanties die de Rwandese overheid heeft gegeven over de toezegging van zorg aan eiser zijn onvoldoende nu uit eerdere BMA-adviezen bleek dat de benodigde zorg niet beschikbaar is. Verweerder had dan ook opnieuw een onderzoek moeten opstarten door een advies aan het BMA te vragen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in geschil is of verweerder in dit geval over had moeten gaan tot een inhoudelijke toetsing aan artikel 64 van de Vw.
5.2.
Uit de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat de Uitleveringswet prevaleert als bijzondere regeling boven artikel 45 van de Vw in het geval dat een procedure over toelating samenloopt met een uitleveringsprocedure. In een dergelijk geval kan er pas beslist worden over de uitzetting op het moment dat uitlevering niet aan de orde is. Op het moment dat het uitleveringsverzoek wordt toegewezen is uitzetting dus niet aan de orde.
5.3.
De rechtbank ziet niet in dat dit afhankelijk is van de aard van de onderliggende procedure. Dat betekent dat het verzoek in de onderhavige zaak, om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw, en dus ziet op de uitzetting van eiser, pas inhoudelijk kan worden beoordeeld op het moment dat afwijzend op het uitleveringsverzoek is gereageerd. Nu het uitleveringsverzoek ten aanzien van eiser is toegewezen, wat met de uitspraak [4] in hoogste instantie in rechte vaststaat, uitstel van vertrek op medische gronden en in het verlengde daarvan uitzetting, niet aan de orde. Voor een inhoudelijke beoordeling van een aanvraag tot toepassing van artikel 64 van de Vw is in deze procedure dus geen plaats.
Artikelen 2 en 3 van het EVRM.
6. De vraag of er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM kan in deze zaak geen rol spelen. Daarbij wordt opgemerkt dat dit uitvoerig is beoordeeld in de uitspraak van het Hof van 4 mei 2021. [5]
Voorlopige voorziening
7. Het standpunt dat de rechtbank een ordemaatregel kan treffen om de uitlevering van eiser tegen te houden volgt de rechtbank, wat daar verder ook van zij, niet. Zoals blijkt uit hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.2 en 5.3 is de rechtbank in deze procedure enkel bevoegd zich uit te spreken over uitzetting, waar in onderhavig geval dus geen sprake van is.
Herhaald en ingelast
8. Voor zover eiser in beroep de standpunten uit zijn bezwaar heeft herhaald, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
Hoorplicht
9. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.P. Deventer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Vreemdelingenwet 2000
Artikel 64
Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens.
3.De uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2007 ECLI:NL:RVS:2004:AQ5615
4.De uitspraak van de Hoge Raad van 28 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:133)
5.De uitspraak van het Hof van 4 mei 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:763)