Bespreking beroepsgronden
11. De rechtbank overweegt allereerst dat de behandeling van het beroep en het doen van uitspraak op dit beroep niet zal worden aangehouden totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de zaken die op 15 september 2021 zijn behandeld en waar onder meer het risico bij terugkeer naar Iran voor afvalligen aan de orde is gekomen. Daargelaten dat onduidelijk is wanneer de Afdeling uitspraak zal doen en daargelaten dat de rechtbank bezwaarlijk de vele beroepen van Iraanse burgers waar afvalligheid en bekering als asielmotieven zijn aangedragen kan aanhouden, is de rechtbank gehouden om zelf tot een analyse en beoordeling van de rechtsvragen en feiten en omstandigheden in elke concrete procedure te komen. Voor zover eiser heeft aangegeven dat indien zijn beroep niet gegrond wordt verklaard om aanhouding wordt verzocht om de uitspraken van de Afdeling af te wachten zal de rechtbank dit verzoek dan ook afwijzen.
Bezoek huiskerk afzonderlijk relevant element asielrelaas
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het bezoek aan de huiskerkdiensten ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt. Dit is volgens eiser wel een asielrechtelijk relevant element gelet op het door verweerder gehanteerde beleid. Verweerder heeft het besluit daarom in strijd met Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) – niet met de van hem te verwachten zorgvuldigheid – voorbereid.
13. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
14. In het asielbeleid ten aanzien van Iran – neergelegd in paragraaf C7/15 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) – staat in paragraaf 15.3.1 onder b. dat leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen aangemerkt worden als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
15. In paragraaf C1/4.4. van de Vc 2000 wordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder staat in WI 2014/10 dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is bepaald dat daarbij bedacht dient te worden dat een asielverzoek gebaseerd kan zijn op meerdere elementen, die al dan niet los van elkaar kunnen staan. Het is van belang om de geloofwaardigheid per relevant element te beoordelen. Er dient een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het ten aanzien van eiser uitgebrachte voornemen en het bestreden besluit, het bijwonen door eiser van huiskerkbijeenkomsten, niet als een afzonderlijk relevant element van het asielrelaas heeft aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit alleen als relevant element wordt geduid als de bekering als zodanig geloofwaardig wordt geacht. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Gelet op het beleid in paragraaf C1/4.4. van de Vc 2000 en WI 2014/10 dient verweerder bij de beoordeling van een asielrelaas eerst de relevante elementen in het asielrelaas vast te stellen en daarna te beoordelen of die elementen geloofwaardig zijn en aanleiding vormen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Het bezoeken van een huiskerk in Iran is, naar het oordeel van de rechtbank, een relevant element, als bedoeld in WI 2014/10, omdat dit in verband met vluchtelingschap staat. Hierbij is van belang dat in paragraaf C7/14.3.1.van de Vc 2000 is bepaald dat verweerder leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen aanmerkt als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
17. Door het bijwonen van bijeenkomsten in de huiskerk niet als relevant element te duiden, heeft verweerder het relaas van eiser niet integraal op geloofwaardigheid beoordeeld. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Uit WI 2014/10 valt af te leiden dat niet is uitgesloten dat de ongeloofwaardigheid van een relevant element binnen een asielrelaas, in de geloofwaardigheid van andere relevante elementen doorwerkt, maar dit neemt niet weg dat verweerder moet motiveren waarom die doorwerking er is. Dit betekent vanzelfsprekend echter ook dat de geloofwaardigheid van een element ook kan doorwerken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de andere elementen. Verweerder zal dus ook uitdrukkelijk moeten motiveren in concrete gevallen waarom dit niet zo is. Indien verweerder, zoals hij op grond van zijn eigen werkinstructie had moeten doen, het bijwonen van diensten van huiskerken als separaat element had geduid, had dit dus een extra motiveringsplicht voor verweerder mee gebracht als hij het element “bekering” niet geloofwaardig acht. Verweerder heeft in het ten aanzien van eiser genomen besluit verzuimd een dergelijke motivering met betrekking tot het huiskerkgang van eiser te verrichten. Een ongeloofwaardig geachte bekering leidt bovendien niet zonder meer tot de conclusie dat ook het deelnemen aan huiskerkbijeenkomsten ongeloofwaardig is. Indien het bijwonen door eiser van de huiskerkbijeenkomsten geloofwaardig zou worden geacht, zou dit een zelfstandige grond voor vervolging kunnen opleveren. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser aanwezig is geweest bij dergelijke huiskerkbijeenkomsten maar dat, omdat zijn bekering ongeloofwaardig is geacht, hieruit niet meer valt af te leiden dan dat eiser wellicht enige interesse had in deze huiskerk. Deze motvering volstaat dus niet.
18. Verweerder had het geloofwaardig geachte deelnemen aan diensten van een huiskerk als separaat element moeten duiden en als zodanig moeten betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder had bovendien zijn eigen beleid, zoals hiervoor benoemd, met betrekking tot vluchtelingschap voor leden van huiskerken kenbaar moeten beoordelen. Verweerder heeft dit niet gedaan. Het beroep van eiser is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal reeds hierom worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zal moeten uitvoeren waarbij nader onderzoek nodig is, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om met betrekking een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Geloofwaardigheidsbeoordeling bekering tot het christendom
19. Verweerder heeft de door eiser gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig bevonden en daarbij eiser – verkort weergegeven – het volgende tegengeworpen.
Motieven en proces van bekering
20. Eiser heeft volgens verweerder wisselend verklaard over sinds wanneer hij zichzelf als christen beschouwt. In het aanmeldgehoor wordt verklaard dat hij zichzelf sinds 16 maart 2019 als christen beschouwt en in het nader gehoor wordt verklaard dat hij op 15 maart 2018 tot christen bekeerd is. Voorts heeft eiser niet overtuigend verklaard over zijn motieven om te bekeren. Uit eisers verklaringen blijkt vooral dat eiser de behoefte heeft gehad om [naam] te volgen vanwege de hulp van [naam] bij zijn drugsverslaving en omdat [naam] christen was besloot eiser zich ook te bekeren. Ook weet eiser niet concreet te verklaren over waarom hij de hulp van [naam] bij zijn verslaving en het succes dat dit met zich meebracht koppelt aan het christendom. De verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd zijn vaag en algemeen van aard. Niet gebleken is welke rol het christendom heeft gespeeld in het gemotiveerder voelen. Eiser weet niet inzichtelijk te maken waarom hij persoonlijk Jezus Christus zag in [naam] . De redenen waarom eiser Jezus Christus terug zag in [naam] zijn, anders dan eiser in zijn zienswijze stelt, volgens verweerder veel profaner van aard, nu eiser heeft verklaard dat [naam] ‘zeer aardig was, een sterke persoonlijkheid had, een pak droeg en ontwerper was van ons bedrijf’. De door eiser afgelegde verklaringen hierover zijn vaag en summier. Hierbij is mede van belang dat eiser heeft verklaard dat hij destijds niet veel van het christendom afwist. Des te opvallender is dat eiser zo snel eigenschappen van [naam] koppelt aan het christendom. Dat [naam] een christen was, voor eiser bad en lofliederen sprak – zoals eiser verklaart – is hiertoe onvoldoende. Voorts heeft eiser vaag en summier verklaard over wat hem binnen het christendom het meest aansprak. Hij heeft niet inzichtelijk weten te maken waarom juist liefde en genegenheid hem binnen het christendom het meest aanspreken. Eiser betrekt zijn antwoord enkel op de persoon [naam] en is niet in staat gebleken om te verklaren over waarom liefde en genegenheid voor hem zo belangrijk zijn geweest binnen het christendom. Dit mag wel van eiser worden verwacht, nu verweerder ook van iemand die het moeilijk vindt zijn gedachten en gevoelens te abstraheren verlangd en verwacht dat hij persoonlijk kan verklaren over belangrijke aspecten in zijn relaas. Naastenliefde is voorts niet voorbehouden aan het christendom alleen, van eiser mag daarom verwacht worden dat hij kan verklaren waarom hij deze waarden zelf waardeert in het christendom en waarom dit zijn innerlijke overtuiging met betrekking tot het christendom sterkt. Daarnaast heeft eiser nagelaten concreet en gedetailleerd te verklaren over wat zijn bekering tot het christendom heeft opgeleverd. Met zijn verklaringen heeft hij niet aannemelijk weten te maken waarom juist zijn bekering tot het christendom de door hem gestelde liefde heeft opgeleverd. Zijn verklaringen op dit vlak zijn algemeen en summier van aard, en hij weet deze relatie niet te concretiseren. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat hij via [naam] heeft geleerd wat liefde is. Hieruit blijkt dat niet het christendom hem liefde heeft opgeleverd, maar de persoon [naam] daarvoor verantwoordelijk is. Eiser moet ook los van [naam] kunnen overtuigen met betrekking tot de vraag waarom liefde voor hem zo belangrijk is als christen. Over zijn doop overweegt verweerder dat er op zichzelf waarde aan wordt toegekend aan het feit dat hij is gedoopt, maar dat eiser niet inzichtelijk heeft weten te maken wat dit voor hem heeft opgeleverd. Gevraagd naar een nadere toelichting heeft eiser aangegeven dat hij in een land leeft waar het gebruik van verdovende middelen is toegestaan, maar dat hij dit niet meer wil en dat hij trainer is geworden van een sportclub. Eiser heeft er geen blijk van gegeven dat hij concreet kan verklaren waarom zijn doop eraan heeft bijgedragen dat hij zich nu op deze wijze verlost voelt.
21. Ten aanzien van zijn kennis heeft verweerder erkend dat eiser blijk heeft gegeven over enige kennis over het christendom te beschikken, nu eiser een Bijbels verhaal heeft genoemd, de strekking hiervan heeft toegelicht en dit weet te koppelen aan zijn persoonlijke situatie. Eiser geeft hiermee echter niet blijk van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Hiertoe is van belang dat eiser heeft nagelaten overtuigend te verklaren aangaande zijn motieven voor zijn bekering. Eiser is niet in staat gebleken zijn motieven om zich te bekeren tot het christendom persoonlijk en concreet te maken. Eisers verklaringen zijn niet dermate duidelijk, uitgebreid, diepgravend, persoonlijk en overtuigend dat deze de gebrekkige verklaringen ten aanzien van de overige elementen kunnen compenseren.
22. Over zijn activiteiten heeft eiser volgens verweerder aangegeven dat hij in Iran Bijbelstudies heeft gevolgd en aanwezig is geweest bij en tijdens diensten van huiskerken. Verder heeft hij verteld dat hij in Nederland bidt, maar dat hij niet de Bijbel leest omdat hij die op dat moment nog niet had. Ook heeft eiser verklaard dat hij nog niet naar de kerk is geweest in Nederland. Tenslotte heeft eiser verklaard dat eiser op 15 maart 2020 is gedoopt en hij heeft hiertoe een doopakte overgelegd. Aldus geeft eiser blijk van het verrichten van activiteiten – en dit acht verweerder ook geloofwaardig. Eiser geeft hiermee echter niet blijk van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Volgens verweerder weet eiser niet inzichtelijk te maken waarom hij deze activiteiten persoonlijk belangrijk vindt. De verklaringen die hij hierover aflegt zijn vaag en summier. Hierbij betrekt verweerder dat eiser vanwege zijn verhuizingen en beperkte kennis van de Nederlandse taal zijn verdiepingsmogelijkheden aangaande zijn geloof te midden van Nederlandse christenen hebben beperkt. Dit laat onverlet dat van eiser verwacht mag worden dat hij als bekeerde christen helder kan verwoorden waarom hij bepaalde activiteiten onderneemt en hoe die in relatie staan tot zijn geloof. Over de doop heeft eiser niet overtuigend weten te verklaren waarom hij dit persoonlijk zo belangrijk vindt. Dat eiser heeft verklaard dat de doop hem rust heeft gegeven vindt verweerder onvoldoende, nu eiser ook verklaard heeft dat de bekering hem al rust had opgeleverd en hij onvoldoende inzichtelijk weet te maken waarom hij zich desondanks onrustig voelde in de periode voorafgaand aan de doop. Met de overgelegde doopakte weet eiser niet alsnog aannemelijk te maken dat sprake is van een oprechte bekering. Nu eisers verklaringen over de achterliggende redenen van zijn activiteiten als onvolkomen worden gezien kunnen daarom zijn onvoldoende verklaringen over zijn bekeringsmotieven- en proces niet compenseren.
23. Eiser kan zich niet vinden in de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder. Ten onrechte heeft verweerder zich volgens eiser op het standpunt gesteld dat eiser niet duidelijk is geweest over zijn precieze datum van bekering, dat eiser geen inzicht zou hebben gegeven in zijn motieven voor de bekering en hoe het bekeringsproces zich precies heeft voltrokken. Eiser voert aan dat het een passieve bekering betreft nu deze is ontstaan toen hij in een diep dal in zijn leven zat en [naam] hem met het christendom in aanraking gebracht had. Eiser ziet dit als een wonder. Verweerder heeft bij zijn beoordeling onvoldoende acht geslagen op deze passieve aard van het bekeringsrelaas van eiser. Voorts heeft verweerder ten onrechte gesteld dat het zwaartepunt ligt bij zijn bekeringsproces. Deze laatste opvatting is in strijd met de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021. Door zijn passieve bekering kon eiser beperkt actief zijn in de beleving van zijn geloof en voorts heeft verweerder de kennis over het geloof niet op de juiste wijze meegenomen in de beoordeling.
24. Zoals hiervoor door de rechtbank is vastgesteld heeft verweerder het bijwonen van diensten van de huiskerk ten onrechte niet als zelfstandig element benoemd. Echter ook indien verweerder dit wel zou mogen beschouwen als “slechts” een onderdeel van het element “bekering”, heeft te gelden dat verweerder kenbaar moet beoordelen waarom dit niet leidt tot het geloofwaardig achten van de bekering. Dit geldt ook voor de geloofwaardig geachte afvalligheid. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser afvallig is en acht geloofwaardig dat hij in Iran diensten van huiskerken bijwoonde, maar acht -zonder deze twee aspecten van het relaas van eiser uitdrukkelijk te benoemen- niet geloofwaardig dat eiser is bekeerd. Indien verweerder de afvalligheid van een vreemdeling niet geloofwaardig acht zal hij dit doorgaans
ten nadele van de vreemdelingbetrekken bij de beoordeling van een gestelde bekering. In het onderhavige geval zal verweerder dus kenbaar moeten motiveren waarom de geloofwaardig geachte afvalligheid
niet ten voordele van de vreemdelingtot ondersteuning leidt van de gestelde bekering. De rechtbank acht de toelichting ter zitting van verweerder dat het bijwonen van huiskerkdiensten door eiser niets zegt over een bekering omdat dit geloofwaardig geachte bijwonen ook op “algemene interesse” in deze huiskerkbijeenkomsten kan duiden, onbegrijpelijk. Het bijwonen van huiskerkbijeenkomsten en het deelnemen aan huiskerkgroepen heeft verweerder specifiek in zijn landenbeleid over Iran geduid omdat wordt aangenomen dat dit ernstige risico’s met zich brengt. De rechtbank acht het buitengewoon onwaarschijnlijk dat iemand in Iran vervolging zou riskeren enkel vanwege “algemene interesse” in dit soort bijeenkomsten zonder dat deze deelname aan de huiskerkbijeenkomsten specifiek betrekking heeft op het bekeerd zijn op of motieven om zich mogelijk te willen bekeren. Waar verweerder in de regel tegenwerpt dat het onwaarschijnlijk is dat iemand het risico neemt om deel te nemen aan huiskerkbijeenkomsten, acht verweerder dit in de onderhavige procedure wel geloofwaardig, maar werpt dan tegen dat eiser dit ook vanuit algemene interesse in plaats vanuit een geloofsovertuiging kan hebben gedaan. De beoordeling door verweerder van de gestelde bekering kan dan ook reeds geen stand houden omdat verweerder de geloofwaardig geachte afvalligheid en het geloofwaardig geachte bijwonen van bijeenkomsten van huiskerken hierbij niet kenbaar heeft betrokken. Deze overweging van de rechtbank staat dus los van het oordeel van de rechtbank dat verweerder het bijwonen van de huiskerkbijeenkomsten als separaat element had moeten aanmerken. Beide overwegingen zijn zelfstandige redenen om het besluit te vernietigen.
25. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig zou hebben verklaard over “de datum” van zijn bekering. Dit is de enige tegenstrijdigheid die verweerder in het (uitvoerige) relaas van eiser heeft geduid. Zoals ter zitting besproken acht de rechtbank “een datum” niet van doorslaggevend belang als verweerder een “proces van bekering” moet beoordelen op geloofwaardigheid. Het doormaken van een proces duidt immers op een ontwikkeling in geloofsbeleving, ervaringen, het opdoen van kennis en het ontplooien van activiteiten in en vanuit een geloofsgemeenschap. Eiser heeft gedetailleerd verklaard in welke levensfase en onder welke omstandigheden hij ontvankelijk is geraakt voor de geloofsovertuigingen van een derde. Die omstandigheden zijn relevant omdat eiser hiermee aangeeft hoe zijn proces van bekering is gestart. Verweerder miskent dit en beperkt zich tot het benoemen dat eiser twee verschillende data noemt in deze beginfase van zijn geloofsontwikkeling. Eiser heeft uitgelegd hoe hij met deze persoon in aanraking kwam, wat zijn verhouding tot hem was en waarom juist op dat moment in zijn leven hij open stond voor het aannemen van een geloof nadat hij eerder afvallig was geworden ten aanzien van het geloof waarin hij is opgegroeid en waarmee hij is opgevoed. Eiser heeft in de gronden van beroep nader geduid dat hij zijn bekering als een zogenaamde “passieve bekering” beschouwt. De vraag “
op welke datum heeft u zich bekeerd?” is onder deze omstandigheden een vraag die niet past bij “het authentieke relaas” van eiser. Eiser heeft nadat de vraag meerdere malen is gesteld wisselende verklaringen afgelegd. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser om nadere uitleg te vragen waarom hij verschillende data noemt. Verweerder had dienen te verifiëren of eiser vindt dat hij zich “op een bepaalde datum” heeft bekeerd of dat hij vindt dat hij hierin een proces heeft doorgemaakt. Indien verweerder dan aan eiser voorhoudt dat hij verschillende feiten beschrijft als hem wordt gevraagd “wanneer” hij zich heeft bekeerd kan eiser dit ook nader toelichten. Verweerder dient op die wijze invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht omdat verweerder actief moet onderzoeken of eiser internationale bescherming behoeft. Nu eiser uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over verschillende fases in het proces dat hij heeft doorlopen, dient verweerder in het gehoor eiser er op te wijzen dat het tegenstrijdig lijkt dat hij verschillende omstandigheden en dus ook verschillende data benoemt in plaats van dit enkel in de beoordeling van het relaas als tegenstrijdigheid te duiden en dit dus tegen te werpen. Dit geldt temeer als, zoals in de onderhavige procedure, de grote lijnen van het relaas consistent zijn, verweerder het relaas met betrekking tot de afvalligheid en de huiskerkdiensten geloofwaardig acht, verweerder feitelijk vaststelt dat eiser over kennis over het christendom beschikt en ook geloofsgerelateerde activiteiten verricht en verder “enkel” wordt tegengeworpen dat het relaas summier en vaag is en eiser niet goed genoeg in staat is te benoemen wat “zijn persoonlijke beleving” bij alle fases in zijn geloofsontwikkeling is.
26. Verweerder heeft voorts in strijd met zijn werkinstructie, zoals ook blijkt uit de recente jurisprudentie van de Afdeling, de zogenaamde tweede en derde pijler verkeerd beoordeeld en verkeerd gewogen. Verweerder stelt zich in de kern op het standpunt dat uit het hebben van kennis over het christendom en het verrichten van geloofsgerelateerde activiteiten niet blijkt van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De rechtbank overweegt dat die tweede en derde pijler nu net een asielrelaas kunnen ondersteunen als de vreemdeling niet genoegzaam zou kunnen verklaren en daarom uit de verklaringen over het proces van en de motieven voor bekering niet blijkt van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het hebben van kennis en het ontplooien van activiteiten is dus een manier om in aanvulling op het (kunnen) verklaren over gedachten en gevoelens over het (willen) aanhangen van het christelijke geloof met kennis en feiten te onderbouwen dat er sprake is van een oprechte bekering. De rechtbank overweegt dat nu verweerder zich op het standpunt stelt dat het relaas summier en vaag is juist de tweede en derde pijler deze verklaringen wellicht kunnen compenseren. Doordat verweerder “vereist” dat uit de kennis over het christendom en het verrichten van geloofsgerelateerde activiteiten een diepgewortelde innerlijke overtuiging moet blijken, maakt verweerder het beoordelen en wegen van de zogenaamde tweede en derde pijler in aanvulling op de eerste pijler bovendien zinledig. Indien immers reeds uit de tweede of derde pijler blijkt dat sprake is van een dergelijke diepgewortelde overtuiging, zal een gestelde bekering geloofwaardig worden geacht en is de eerste pijler in het geheel niet relevant. Verweerder maakt het de vreemdeling, indien hij aan de tweede en derde pijler de maatstaf aanlegt zoals hij dat in deze procedure heeft gedaan, onmogelijk om zijn relaas zoals dat wordt beoordeeld in de eerste pijler te onderbouwen met de tweede en derde pijler. Verweerder heeft een onjuist toetsingskader gehanteerd bij het beoordelen en het wegen van de verklaringen van eiser die betrekking hebben op de tweede en derde pijler van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Ook deze vaststelling door de rechtbank leidt op zichzelf tot de conclusie dat het besluit moet worden vernietigd.
Geloofwaardigheidsbeoordeling problemen als gevolg van de bekering tot het christendom
27. Verweerder heeft de door eiser gestelde problemen als gevolg van de bekering tot het christendom ongeloofwaardig bevonden en daarbij eiser – verkort weergegeven – het volgende tegengeworpen. In de eerste plaats doet de ongeloofwaardig geachte bekering volgens verweerder reeds afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat geen sprake is van een toegedichte bekering, nu eiser zichzelf immers als christen ziet. Voorts heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk weten te maken dat er op 29 november 2018 een inval was in het bedrijf waar hij werkzaam was vanwege de aldaar georganiseerde huiskerkdiensten. De verklaringen van eiser zijn gebaseerd op vermoedens. De enkele omstandigheid dat de inval na sluitingstijd heeft plaatsgevonden, maakt niet aannemelijk dat de inval heeft plaatsgevonden vanwege de huiskerkdiensten die daar zouden worden georganiseerd. Daarbij komt dat eiser verklaard heeft over de inval te hebben vernomen via [naam 2] , terwijl eiser ook over [naam 2] heeft verklaard dat hij niet wist dat de huiskerkdiensten in het bedrijf plaatsvonden en dat hij daarbij dus niet aanwezig was. Ook met zijn overige verklaringen heeft eiser niet concreet weten te verklaren over het verband tussen de inval en de huiskerkdiensten. Eiser heeft verder vaag en summier verklaard over waarom de Iraanse inlichtingendienst naar hem op zoek zou gaan. De enkele verklaring dat hij verder niets verkeerd heeft gedaan, dus dat het wel zijn deelname aan de huiskerkdiensten moet zijn, is niet concreet en gedetailleerd. Verweerder acht dit verband daarom onvoldoende aangetoond. Verder is gebleken dat eiser op legale wijze het land heeft verlaten en daarbij zelfs te zijn gecontroleerd en daarbij geen problemen heeft ondervonden. Niet valt in te zien dat hij enerzijds door de Iraanse veiligheidsdiensten wordt gezocht maar dat hij anderzijds nadien zonder problemen legaal Iran heeft kunnen verlaten. Daarbij betrekt verweerder dat uit het Algemeen Ambtsbericht blijkt dat er soms een vertraging in het systeem zit van enkele dagen voordat systemen van de diensten bijgewerkt zijn, terwijl in eisers geval tussen de inval en het vertrek van eiser een week zit. Tenslotte merkt verweerder op dat eiser ruim zes maanden in Nederland heeft verbleven alvorens hij hier te lande asiel heeft aangevraagd. Niet valt in te zien dat eiser, terwijl hij vlucht uit zijn land van herkomst vanwege persoonlijke vrees voor vervolging, ruim zes maanden wacht alvorens hij elders om internationale bescherming verzoekt.
28. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de mogelijkheid van problemen in het land van herkomst als gevolg van een toegedichte bekering niet op de juiste merites heeft ingeschat. Als verweerder wel gelooft dat eiser een afvallige moslim is, maar niet gelooft dat hij christen is geworden, dan kan eiser door derden worden toegedicht dat hij christen is. De geloofwaardigheid van het tweede element heeft gevolgen voor de problemen als gevolg van de bekering. Verweerder heeft de beoordeling van mogelijke problemen als gevolg van een toegedichte bekering niet naar de toekomst toe beoordeeld. Verweerder heeft onvoldoende beoordeeld hoe eiser zich staande zal kunnen houden bij terugkeer in Iran nu hij zichzelf niet langer als moslim beschouwt. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij deze overtuiging verborgen houdt. Dit kan leiden tot negatieve aandacht van medeburgers en autoriteiten in Iran. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het wel logisch is dat eiser een verband heeft gelegd tussen de inval van inlichtingendiensten en de huiskerkdiensten nu de huiskerkdiensten na sluitingstijd van het kantoor heeft plaatsgevonden en dit door verweerder niet wordt betwist. Verweerder heeft ten slotte niet deugdelijk gemotiveerd waarom het bevreemdt dat een legale uitreis mogelijk was. Hij had navraag moeten doen bij de Minister van Buitenlandse zaken naar de precieze betekenis van de betreffende passage uit het ambtsbericht.
29. De tegenwerping dat geen sprake is van een oprechte bekering kan bij de motivering zoals die in het besluit is gegeven geen stand houden. Hieraan komt dus geen betekenis toe bij het beoordelen van de gestelde problemen die eiser heeft gehad ten gevolge van de bekering. Eiser heeft verder terecht aangevoerd dat verweerder een onjuiste toets heeft aangelegd bij de beoordeling of eiser risico bij terugkeer loopt vanwege een “toegedichte bekering”. Verweerder heeft immers overwogen dat van een toegedichte bekering geen sprake kan zijn als eiser zichzelf als oprecht bekeerd beschouwt. De rechtbank kan dit zonder nadere motivering niet volgen. Dat eiser zichzelf als bekeerd beschouwt, wat verweerder niet geloofwaardig acht, laat onverlet dat de autoriteiten in Iran en/of anderen derden dit mogelijk wel geloofwaardig kunnen achten en dat verweerder hierbij in ieder geval had moeten betrekken dat geloofwaardig is geacht dat eiser afvallig is. Ook als eiser niet bekeerd zou zijn, of wanneer dit niet geloofwaardig wordt geacht maar in Iran hem wordt toegedicht dat hij is bekeerd, loopt eiser wellicht risico’s. Verweerder heeft de strekking van de argumenten van eiser over het risico dat hij bij terugkeer zal lopen miskend en daarmee onvoldoende betrokken bij het beoordelen van het risico bij terugkeer.
30. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat er op 29 november 2018 een inval was in het bedrijf waar hij werkzaam was
vanwegede aldaar georganiseerde huiskerkdiensten. Verweerder heeft de inval als zodanig niet betwist, maar verlangt van eiser “bewijs” wat de reden van de inval was. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee te hoge eisen stelt aan eiser om zijn relaas aannemelijk te maken. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser heeft deelgenomen aan huiskerkbijeenkomsten die plaatsvonden in het bedrijf waar eiser werkte. Eiser heeft verklaard dat deze bijeenkomsten na sluitingstijd plaatsvonden en dat hij daarom vermoedt dat de inval heeft plaatsgevonden vanwege de huiskerkdiensten. Verweerder werpt tegen dat dit “slechts vermoedens” zijn. Niet valt in te zien hoe eiser dit nader kan onderbouwen. Van eiser, waarvan verweerder geloofwaardig acht dat hij op het moment van de inval niet ter plaatse maar in Teheran was, en die bovendien slechts een werknemer van dat bedrijf was, kan bezwaarlijk worden verwacht dat hij documenten kan tonen waaruit blijkt wie de inval heeft gedaan en met welke reden. Reeds hierom kan deze tegenwerping niet slagen en zal verweerder opnieuw moeten beoordelen waarom de omstandigheid dat er een inval heeft plaatsgevonden in het bedrijf waar eiser werkte en waar hij na sluitingstijd bijeenkomsten van een huiskerk bijwoonde niet valt te kwalificeren als problemen ten gevolge van een gestelde bekering.
31. Verweerder werpt eiser ook tegen dat hij summier heeft verklaard over waarom de Iraanse inlichtingendienst naar hem op zoek zou gaan. Eiser heeft verklaard dat hij verder geen contacten heeft gehad met de autoriteiten en hij verder “niets verkeerds heeft gedaan”, dus dat hij daarom de link met zijn deelname aan de huiskerkdiensten legt. Eiser heeft hiermee uitgelegd wat hij denkt dat de oorzaak van de interesse van de inlichtingendienst is. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom eiser hier meer over zou moeten kunnen verklaren of waarom hij in staat moet worden geacht dit op andere wijze nader te kunnen onderbouwen. Eiser kan bezwaarlijk contact opnemen met de inlichtingendienst om navraag te doen naar waarom de inlichtingendienst in hem is geïnteresseerd. Verweerder zal dan ook nader moeten motiveren waarom de verklaringen van eiser op dit punt niet volstaan. Verweerder acht de gestelde problemen voorts ongeloofwaardig omdat is gebleken dat eiser op legale wijze en na controle Iran heeft verlaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het ambtsbericht blijkt dat “de systemen van de diensten bijgewerkt zijn”. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom interesse van de inlichtingendienst meebrengt dat dit zodanig wordt geregistreerd dat de autoriteiten die een controle bij uitreis uitvoeren de uitreis zullen verbieden of verhinderen. Het tijdsverloop tussen de inval en het vertrek van eiser betreft een week. Gelet op de door verweerder aangehaalde passage in het ambtsbericht waaruit blijkt dat hoe dan ook tijdsverloop is gemoeid met het “bijwerken van systemen”, zal verweerder nader moeten motiveren waarom het zonder problemen legaal hebben kunnen uitreizen betekent dat de inlichtingendiensten geen interesse in eiser zouden hebben en dit doorwerkt in -uiteindelijk- de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde bekering.
32. Verweerder mag bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling in beginsel het tijdsverloop tussen de datum van inreis in Nederland en de datum van het indienen van een asielaanvraag betrekken. Op zichzelf is deze tegenwerping echter onvoldoende om ongeloofwaardig te achten dat eiser bescherming nodig heeft. Verweerder zal dit element, nu op het tijdsverloop tussen inreis en aanvraag na, geen enkele tegenwerpingen stand houdt nader moeten motiveren.
Zwaarwegendheidsbeoordeling afwending van de islam
33. Ten aanzien van de afwending van de islam heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eiser in dat kader problemen heeft ondervonden die ertoe leiden dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in april 2017 gestopt is met het praktiseren van de islam en in diezelfde periode de islam definitief verlaten heeft. Ook heeft hij legaal kunnen uitreizen. Eiser heeft zelf verklaard dat hij bij het verlaten van de islam geen problemen heeft ondervonden en voorts heeft eiser verklaard dat niemand op de hoogte was van de omstandigheid dat is gestopt met het praktiseren van de islam en dat hij de islam definitief verlaten heeft. Uit eisers eigen verklaringen volgt volgens verweerder dan ook dat hem geen afvalligheid wordt verweten. Verweerder ziet voorts geen aanleiding om te wachten tot twee procedures over Iraanse afvalligen bij de Afdeling zijn afgerond, dit omdat hij “immers ex nunc toetst”.
34. Hierover voert eiser aan dat hij ten onrechte niet bevraagd is over hoe eiser zich bij terugkomst in Iran zou willen uiten als afvallige. Eiser voert aan dat dit wel had gemoeten, gelet op wat bekend is over de behandeling van afvallige moslims in Iran. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er over Iraanse afvalligen twee gevoegde zaken bij de Afdeling zijn behandeld op 15 september 2021 op zitting. Deze omstandigheid is voor Iraanse asielzoekers, waaronder eiser, van groot belang, omdat het hier zal gaan over welke betekenis afvalligheid van een Iraanse moslim heeft bij terugkeer naar Iran. Ten onrechte wacht verweerder de uitkomst hiervan niet af. Voorts heeft eiser gewezen op de uitspraak van het British Upper Tribunal van 20 februari 2020, CQ [2020] UKUT 00046 (IAC). De Britse rechter overweegt dat óók Iraanse vluchtelingen
die niet geloofwaardig (zouden) hebben verklaard over hun bekering en die worden
gedeporteerd, bij aankomst in Teheran geconfronteerd kunnen worden met intimidatie,
ondervraging en vervolging. Een beroep op deze uitspraak moet betrokken worden in de
besluitvorming. Eiser wijst hierbij op rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 8 maart 2021 (NL20.846) en Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 8 maart 2021 (NL21.1476, ECLI:NL:RBDHA:2021:2169). 35. De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig vindt dat eiser afvallig is, maar dat deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende zwaarwegend is om voor bescherming en vergunningverlening in aanmerking te komen. Het voornaamste argument van verweerder hiervoor is dat eiser reeds in Iran afvallig was en gedurende lange tijd hierdoor geen problemen heeft ondervonden zodat dit bij terugkeer ook geen problemen zal opleveren. Door aldus te motiveren heeft verweerder zijn besluit op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Hierbij is het volgende van belang.
36. In de geactualiseerde versie van het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021 is onder meer het volgende overwogen.
(…)
Dit ambtsbericht is een actualisering van het algemeen ambtsbericht
van 22 maart 2019. De verslagperiode beslaat de periode van maart 2019 tot en met januari 2021.
(…)
3.2.2.2 Afvalligheid en bekering
Verschillende bronnen geven aan dat steeds meer Iraanse moslims zich bekeren tot het christendom. Precieze cijfers zijn echter niet voorhanden. Een bekering kan worden gezien als geloofsafval. Afvalligheid staat niet als zodanig in het Wetboek van Strafrecht, omdat er onder geestelijken en islamitische geleerden geen overeenstemming is over de definitie en strafbaarheid van afvalligheid. Gelet op artikel 167 van de Iraanse grondwet hebben rechters de mogelijkheid om afvalligheid op basis van hun eigen interpretatie als een hudud-misdrijf (een categorie van zware misdrijven in de sharia waarvoor vaste straffen staan) aan te merken aan de hand van de sharia en uitgebrachte fatwa’s. Op basis daarvan kunnen zij een afvallige ter dood veroordelen.
(…)
Juridisch gezien is het niet mogelijk om in Iran zonder religie te zijn. Bij het aanvragen van een identiteitskaart moet de aanvrager de geloofsovertuiging opgeven. De aanvrager kan daarbij alleen kiezen uit één van de vier in Iran erkende religies.
(…)
Kritische religieuze uitingen op het internet of sociale media van leden van religieuze minderheden en van afvalligen over hun afvalligheid vanuit het buitenland, kunnen leiden tot (strafrechtelijke) vervolging bij terugkeer. Het gaat immers om iemand met de Iraanse nationaliteit. Er zijn aanwijzingen dat de Iraanse autoriteiten personen die zij als een bedreiging zien in het buitenland monitoren, bijvoorbeeld omdat zij al eerder vanwege politieke activiteiten in de verhoogde aandacht van de autoriteiten stonden, omdat zij enige bekendheid genieten of omdat zij zich bezig houden met bekeringsactiviteiten.
(…)
5 Terugkeer
5.1
Problemen bij terugkeer
(…)De autoriteiten beschouwen Iraniërs die met een paspoort terugreizen over het algemeen als gewone reizigers. Zij kunnen, als hun papieren in orde zijn, ongehinderd het land inreizen. Volgens verschillende bronnen ondervraagt de grenspolitie en/of de inlichtingendienst Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran bij hun aankomst op de luchthaven in Teheran. Dat geldt ook voor Iraniërs die op een laissez-passer terugreizen. De vragen zien onder meer toe op de verblijfplaats en de activiteiten in het buitenland. Deze gesprekken kunnen tot enkele uren duren. Politieke activisten of andere personen die als een bedreiging worden gezien, kunnen bij terugkeer in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan.
37. Verweerder had bij zijn zwaarwegendheidsbeoordeling niet enkel de verklaringen van eiser moeten betrekken bij de vraag over wat hem bij terugkeer te wachten staat, maar, zoals WI 2014/10 (par. 4.1) voorschrijft, dit ook moeten afzetten tegen wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen. Uit die objectieve bronnen, zoals de in het voorgaande geciteerde passages uit het Algemeen Ambtsbericht, blijkt dat Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven worden ondervraagd door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst. Niet in geschil is dat eiser inmiddels bijna drie jaar buiten Iran verblijft. Ook indien een vreemdeling zelf de afvalligheid niet benoemt als asielmotief en de afvalligheid niet de directe aanleiding van vertrek is geweest, moet verweerder, gelet op de hem ambtshalve bekende landeninformatie, grondig onderzoeken wat de risico’s bij terugkeer zijn. Dit betekent dat verweerder in het gehoor hier vragen over moet stellen en deze antwoorden vervolgens -kenbaar- bij de beoordeling moet betrekken. Verweerder heeft eiser in het nader gehoor echter in het geheel niet bevraagd op welke wijze hij na terugkeer uiting wil en/of zal geven aan zijn afvalligheid, terwijl dit gelet op paragraaf 3.2.2.2 van de in het voorgaande geciteerde passages uit het Algemeen Ambtsbericht wel relevant is voor een beoordeling als de onderhavige. Verweerder heeft bij de tegenwerping dat hij in Iran nooit problemen heeft ondervonden vanwege de afvalligheid evenmin betrokken dat eiser niemand op de hoogte heeft gebracht van zijn afvalligheid. Als niet bekend is dat eiser afvallig is zal het ook weinig waarschijnlijk zijn dat eiser problemen ondervindt juist vanwege die afvalligheid. Door enkel te stellen dat eiser geen problemen heeft gehad voorafgaand aan zijn vertrek uit Iran en hij daarom ook geen problemen zal krijgen na terugkeer, miskent verweerder deze feiten en is zijn beoordeling van de risico’s bij terugkeer te beperkt.
38. De rechtbank zal ook gelet op deze ondeugdelijke motivering het besluit vernietigen. Verweerder dient opnieuw te beoordelen en te motiveren wat het risico voor eiser is om terug te keren naar Iran reeds vanwege de geloofwaardig geachte afvalligheid.
Onverwijld asielaanvraag ingediend / kennelijke ongegrondheid
39. Eiser voert aan dat verweerder, nu hij de asielaanvraag ten onrechte als ongegrond heeft aangemerkt, hij ook ten onrechte de kennelijkheid heeft toegepast. Bovendien heeft verweerder niet uitgelegd waarom de omstandigheid dat eiser zijn paspoort bij de aanmelding in Budel aan verweerder heeft overgelegd, wat verweerder bij het opstellen van het voornemen over het hoofd gezien, niet van betekenis is bij de vraag of deze bepaling kan worden tegengeworpen. Ook deze beroepsgrond slaagt. Eiser is immers ingereisd met gebruikmaking van zijn paspoort en heeft dit paspoort toen hij zich bij verweerder meldde ook overgelegd. Dat eiser op 9 december 2018 Nederland is ingereisd en zich eerst op 21 juni 2019 heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen volstaat niet om artikel 30b, eerste lid, onder h van de Vw 2000 tegen te werpen
Onthouden vertrektermijn en inreisverbod
40. Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen het onthouden van de vertrektermijn en het opleggen en/of de duur van het inreisverbod. Nu het besluit echter wordt vernietigd komen ook deze besluitonderdelen te vervallen.
41. Alle hiervoor besproken beroepsgronden slagen. Verweerder heeft ten onrechte het bijwonen van huiskerkdiensten in Iran niet als zelfstandig element benoemd. Verweerder heeft ten onrechte de geloofwaardig geachte afvalligheid en het geloofwaardig geachte deelnemen aan huiskerkdiensten in Iran niet betrokken bij de beoordeling of sprake is van een oprechte bekering. De beoordeling van de motieven voor en het proces van bekering is ondeugdelijk. Verweerder heeft de zogenaamde tweede pijler en derde pijler in strijd met zijn werkinstructie en in strijd met recente Afdelingsjurisprudentie beoordeeld en gewogen. De tegenwerpingen bij het beoordelen van de gestelde reeds ondervonden problemen houden, behoudens een enkele overweging, geen stand. De beoordeling van de risico’s bij terugkeer naar Iran is ondeugdelijk. Verweerder heeft op meerdere punten onvoldoende doorgevraagd en stelt op onderdelen te hoge eisen aan eiser bij het aannemelijk maken van zijn relaas. Verweerder heeft ten onrechte een “kennelijkheid” bij de ongegrondverklaring van de asielaanvraag aangenomen.
Het besluit wordt dan ook op alle onderdelen vernietigd.
42. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuwe besluit op de asielaanvraag van eiser moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds het indienen van de asielaanvraag zal de rechtbank een termijn van zes weken stellen om een nieuw besluit te nemen.
43. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 1 november 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.